Pioneer DJM-850-S: Bediening
Bediening: Pioneer DJM-850-S

13
Nl
Nederlands
Bediening
LEVEL
MIC 1
MIC 2
EQ
0
0
POWER
MIC
USB
MIC1
AUTO
/ TAP
START
/ STOP
CH SELECT
PARAMETER
1
2
3
4
MIC
A
B
MST
TIME
MAX
LEVEL / DEPTH
ON / OFF
MIN
MIDI
BEAT EFFECTS
BEAT
TAP
ON/ OFF
SETUP
PHASER
SPIRAL
FLANGER
SLIP ROLL
ROLL
FILTER
TRANS
REV ROLL
SND/ RTN
ROBOT
REVERB
ECHO
UP ECHO
DELAY
HI
LOW
12
12
12
12
ON
TALK
OVER
OFF
SOUND COLOR FX
NOISE
GATE
CRUSH
FILTER
1
2
3
4
FADER START
HEAD PHONES
STEREO
MONO SPLIT
MASTER
0
MIXING
LEVEL
CUE
PHONES
CD/LINE PHONO
USB
1/2
EQ/
TRIM
9
HI
6
-26
/
MID
6
-26
/
LOW
6
-26
/
ISO
OVER
10
7
4
2
1
- 1
- 2
- 3
- 5
- 7
-10
-15
-24
dB
0
BEAT
COLOR
HI
LOW
CUE
B
A THRU
10
9
8
7
6
5
4
3
2
1
0
CD/LINE
LINE
USB
3/4
EQ/
TRIM
9
HI
6
-26
/
MID
6
-26
/
LOW
6
-26
/
ISO
OVER
10
7
4
2
1
- 1
- 2
- 3
- 5
- 7
-10
-15
-24
dB
0
BEAT
COLOR
HI
LOW
CUE
B
A THRU
10
9
8
7
6
5
4
3
2
1
0
CD/LINE
LINE
USB
5/6
EQ/
TRIM
9
HI
6
-26
/
MID
6
-26
/
LOW
6
-26
/
ISO
OVER
10
7
4
2
1
- 1
- 2
- 3
- 5
- 7
-10
-15
-24
dB
0
OVER
10
7
4
2
1
- 1
- 2
- 3
- 5
- 7
-10
-15
-24
R
L
dB
0
BEAT
COLOR
HI
LOW
CUE
B
A THRU
10
9
8
7
6
5
4
3
2
1
0
CD/LINE PHONO
USB
7/8
EQ/
TRIM
9
HI
6
-26
/
MID
6
-26
/
LOW
6
-26
/
ISO
OVER
10
7
4
2
1
- 1
- 2
- 3
- 5
- 7
-10
-15
-24
dB
0
BEAT
COLOR
HI
LOW
CUE
CUE
CUE
B
A THRU
STEREO
EQ
MONO
B
A
ISOLATOR
WAKE UP
LEVEL
0
BALANCE
R
L
MASTER
BOOTH MONITOR
EQ CURVE
CH FADER
CROSS FADER
0
AUTO
TAP
BPM
%
ms
1
2
3
4 MIC
CF.A
CF.B
MASTER
CROSS FADER ASSIGN
1
2
4
7
8
9
u
g
z
A
B
C
D
y
t
x
s
5
6
3
v
w
j
g
k
m
n
o
p
q
r
g
c
d
e
h
i
a
g
c
d
b
e
h
i
g
c
d
e
h
i
a
g
c
d
e
h
i
a
a
l
f
b
f
b
f
b
f

14
Nl
1
MIC1 LEVEL instelling (bladzijde 16)
Regelt het uitgangsniveau van de geluidsweergave via het [
MIC1
]
kanaal.
2
MIC2 LEVEL instelling (bladzijde 16)
Regelt het uitgangsniveau van de geluidsweergave via het [
MIC2
]
kanaal.
3
EQ (HI, LOW) instellingen (bladzijde 16)
Deze regelen de toonweergave van de [
MIC1
] en [
MIC2
] kanalen.
4
OFF, ON, TALK OVER keuzeschakelaar (bladzijde 16)
Zet de microfoon aan/uit.
5
SOUND COLOR FX toetsen (bladzijde 17)
Deze zetten de SOUND COLOR FX effecten aan/uit.
6
FADER START (1, 2, 3, 4) toetsen (bladzijde 15)
Hiermee kunt u de fader-startfunctie aan/uit zetten.
7
MONO SPLIT, STEREO keuzeschakelaar (bladzijde 15)
Bepaalt hoe het geluid voor het meeluisteren via de hoofdtelefoon
wordt verdeeld.
8
MIXING instelling (bladzijde 15)
Hiermee kunt u de balans regelen van het meeluistervolume voor het
geluid van de kanalen waarvoor [
CUE
] wordt ingedrukt en het geluid
van het [
MASTER
] kanaal.
9
LEVEL instelling (bladzijde 15)
Regelt het uitgangsniveau van de geluidsweergave via de
hoofdtelefoon.
a
CD/LINE, PHONO, LINE, USB */* keuzeschakelaar
(pagina 15)
Kiest de ingangsbron van elk kanaal voor de componenten die op dit
apparaat zijn aangesloten.
b
Kanaalniveau-aanduiding (bladzijde 15)
Toont het geluidsniveau van de diverse kanalen voor ze door de
kanaalfaders geleid worden.
c
TRIM instelling (bladzijde 15)
Regelt het niveau van de geluidssignalen die binnenkomen via elk
kanaal.
d
EQ/ISO (HI, MID, LOW) instellingen (bladzijde 15)
Deze regelen de toonweergave van de diverse kanalen.
e
COLOR instelling (bladzijde 17)
Dit wijzigt de SOUND COLOR FX parameters van de diverse kanalen.
f
BEAT toets (bladzijde 17)
Wanneer de toets wordt ingedrukt terwijl SOUND COLOR FX is inge-
schakeld, wordt het effectgeluid geassocieerd met de beat (verande-
ring in volume) van het spelende muziekstuk.
g
CUE toets (bladzijde 15)
Druk op de [
CUE
] toets(en) voor het kanaal (de kanalen) waarmee u
wilt meeluisteren.
h
Kanaal-fader (bladzijde 15)
Regelt het niveau van de geluidssignalen die worden uitgestuurd via
elk kanaal.
i
CROSS FADER ASSIGN (A, THRU, B) keuzeschakelaar
(bladzijde 15)
Stelt de uitgangsbestemming van elk kanaal in op [
A
] of [
B
].
j
Crossfader-regelaar (bladzijde 15)
Voor weergave van geluidssignalen die zijn toegewezen via
de crossfader-toewijzingsschakelaar, overeenkomstig de
curvekarakteristiek die is gekozen met de [
CROSS FADER
]
(crossfadercurve-keuzeschakelaar).
k
MASTER LEVEL instelling (bladzijde 15)
Regelt het uitgangsniveau van de geluidsweergave via het [
MASTER
]
kanaal.
l
Hoofdniveau-aanduiding (bladzijde 15)
Toont het uitgangsniveau van de geluidsweergave via het [
MASTER
]
kanaal.
m
BALANCE instelling (bladzijde 16)
Voor het regelen van de links/rechts balans van de geluidsweergave
via de [
MASTER1
] aansluitingen enz.
n
MONO, STEREO keuzeschakelaar (bladzijde 16)
Schakelt de geluidsweergave van de [
MASTER1
] aansluitingen enz.
heen en weer tussen mono en stereo.
o
BOOTH MONITOR instelling (bladzijde 16)
Regelt het niveau van de geluidssignalen die worden weergegeven
via de [
BOOTH
]-aansluiting.
p
EQ CURVE (ISOLATOR, EQ) keuzeschakelaar (bladzijde 15)
Schakelt de functie van de [
EQ/ISO
(
HI
,
MID
,
LOW
)] instellingen om.
q
CH FADER ( , , ) keuzeschakelaar (bladzijde 15)
Schakelt de kanaalregelcurve-karakteristiek om.
r
CROSS FADER ( , , ) keuzeschakelaar (bladzijde 15)
Voor omschakelen van de crossfader-curvekarakteristiek.
s
ON/OFF-toets (bladzijde 18)
Zet de MIDI-functie aan en uit.
t
START/STOP toets (bladzijde 18)
Verzendt de MIDI-start/MIDI-stop signalen.
u
SETUP (WAKE UP)-toets (bladzijde 24)
—
SETUP
: Toont het [
USER SETUP
] of [
CLUB SETUP
] scherm.
—
WAKE UP
: Annuleert de automatische uitschakeling (automati-
sche ruststand).
v
Hoofdbeeldscherm
w
BEAT
c
,
d
toetsen (bladzijde 17)
Bepaal de beatfractie voor het synchroniseren van het effectgeluid.
x
TAP (ENTER) toets
—
TAP
: Wanneer de BPM meetmethode is ingesteld op [
TAP
], moet
de BPM met de hand worden ingesteld door op de toets te tikken
met een vinger (bladzijde 17).
—
ENTER
: Gebruikt om de instellingen van dit toestel te wijzigen
(bladzijde 24).
y
AUTO/TAP toets (bladzijde 17)
Schakelt de BPM-meetmethode om.
z
DELAY, ECHO, UP ECHO, SPIRAL, REVERB, TRANS,
FILTER, FLANGER, PHASER, ROBOT, SLIP ROLL, ROLL,
REV ROLL, SND/RTN keuzeschakelaar (bladzijde 17)
Schakelt het BEAT EFFECT effecttype om.
A
1, 2, 3, 4, MIC, CF.A, CF.B, MASTER keuzeschakelaar
(bladzijde 17)
Schakelt het kanaal om waarop het BEAT EFFECT zal worden
toegepast.
B
TIME instelling (bladzijde 17)
Regelt de tijdparameter van het BEAT EFFECT.
C
LEVEL/DEPTH instelling (bladzijde 17)
Regelt de kwantitatieve parameter van het BEAT EFFECT.
D
ON/OFF toets (bladzijde 17)
Zet de BEAT EFFECT functie aan/uit.
Trek niet te hard aan de knoppen voor de kanaalfader en crossfader.
De knoppen zijn zo gemaakt dat ze niet gemakkelijk los kunnen komen.
Te hard aan de knoppen trekken kan leiden tot schade aan het toestel.

15
Nl
Nederlands
Basisbediening
Geluid weergeven
1 Druk op de [POWER]-toets.
Schakelt dit apparaat in.
2 Schakelt de [CD/LINE, PHONO, LINE,
USB */*]-keuzeschakelaar om.
Kiest de ingangsbronnen voor de diverse kanalen uit de componenten
die op dit apparaat zijn aangesloten.
—
[
PHONO
]: Voor keuze van een analoge muziekspeler aangesloten
op de [
PHONO
]-aansluiting.
—
[
CD/LINE
], [
LINE
]: Voor keuze van een DJ-speler of cassettedeck
dat is aangesloten op de [
CD/LINE
] of [
LINE
]-aansluitingen.
—
[
USB */*
]: Voor keuze van het geluid van de computer die is
aangesloten op de [
USB
]-aansluitbus.
3 Draai aan de [TRIM] instelling.
Regelt het niveau van de geluidssignalen die binnenkomen via elk
kanaal.
Bij elk van de kanalen licht de kanaalniveau-indicator op wanneer er
geluidssignalen goed doorkomen voor dat kanaal.
4 Beweeg de kanaalfader van u af.
Regelt het niveau van de geluidssignalen die worden uitgestuurd via elk
kanaal.
5 Schakelt de [CROSS FADER ASSIGN (A, THRU, B)]
keuzeschakelaar om.
Schakelt de uitgangsbestemming om, voor elk kanaal.
—
[
A
]: Toewijzen aan [
A
] (links) van de crossfader.
—
[
B
]: Toewijzen aan [
B
] (rechts) van de crossfader.
—
[
THRU
]: Selecteer deze stand wanneer u de crossfader niet wilt
gebruiken. (De signalen passeren niet door de crossfader.)
6 Stel de crossfader in.
Deze handeling is niet nodig als de [
CROSS FADER ASSIGN
(
A
,
THRU
,
B
)] keuzeschakelaar in de [
THRU
] stand is gezet.
7 Draai aan de [MASTER LEVEL] instelling.
Geluidssignalen worden uitgestuurd via de [
MASTER1
] en
[
MASTER2
]-aansluitingen.
De hoofdniveau-indicator licht op.
Bijregelen van de geluidskwaliteit
Draai aan de [EQ/ISO (HI, MID, LOW)]-instellingen voor
de diverse kanalen.
Zie
Specificaties
op bladzijde 28 voor het bereik van het geluid dat kan
worden bijgeregeld met elk van deze regelaars.
Omschakelen van de functie van de [
EQ/ISO
(
HI
,
MID
,
LOW
)] instellingen
Schakelt de [EQ CURVE (ISOLATOR, EQ)] keuzeschakelaar
om.
—
[
ISOLATOR
]: Functioneert als isolator.
—
[
EQ
]: De equalizerfunctie wordt ingesteld.
Meeluisteren via een hoofdtelefoon
1 Sluit een hoofdtelefoon aan op de
[PHONES]-aansluiting.
2 Druk op de [CUE] toets(en) voor het kanaal (de
kanalen) waarmee u wilt meeluisteren.
3 Schakelt de [MONO SPLIT, STEREO] keuzeschakelaar
om.
—
[
MONO SPLIT
]: Het geluid van de kanalen waarvoor [
CUE
] wordt
ingedrukt, wordt weergegeven via de linker oorschelp van de
hoofdtelefoon en het geluid van het [
MASTER
] kanaal via de
rechter oorschelp.
—
[
STEREO
]: Het geluid van de kanalen waarvoor u op [
CUE
] drukt
wordt in stereo weergegeven door de hoofdtelefoon.
4 Draai aan de [MIXING] instelling.
Hiermee kunt u de balans regelen van het meeluistervolume voor het
geluid van de kanalen waarvoor [
CUE
] wordt ingedrukt en het geluid van
het [
MASTER
] kanaal.
5 Draai aan de [LEVEL] instelling voor de
[HEADPHONES].
Het geluid van de kanalen waarvoor [
CUE
] toets is ingedrukt wordt weer-
gegeven via de hoofdtelefoon.
!
Wanneer er nog een keer op [
CUE
] toets wordt gedrukt, wordt het
meeluisteren geannuleerd.
Omschakelen van de kanaalregelcurve
Kies de kanaalregelcurve-karakteristiek.
Schakelt de [CH FADER ( , , )] keuzeschakelaar om.
—
[
]: De curve stijgt plotseling aan het verre uiteinde.
—
[
]: Er wordt een curve tussen de curves boven en onder
ingesteld.
—
[
]: De curve stijgt geleidelijk (het geluid zwelt geleidelijk aan
wanneer u de kanaalregelaar van voren naar achteren beweegt).
Kies de crossfadercurve-karakteristiek.
Schakelt de [CROSS FADER ( , , )] keuzeschakelaar
om.
—
[
]: Geeft een steile, stijgende curve (als de crossfader-schuif-
regelaar wordt weggeschoven van de [
A
]-kant, worden er onmid-
dellijk geluidssignalen uitgestuurd via de [
B
]-kant).
—
[
]: Geeft een curve die het gemiddelde vormt van de curves
hierboven en hieronder.
—
[
]: Geeft een heel geleidelijk stijgende (als de crossfader-
schuifregelaar wordt weggeschoven van de [
A
]-kant, zal het
geluid aan de [
B
]-kant geleidelijk aanzwellen, terwijl het geluid
aan de [
A
]-kant geleidelijk wordt afgezwakt).
Start de weergave van een DJ-speler
met behulp van de schuifregelaar
(fader-start)
Als u een Pioneer DJ-speler aansluit met een bedieningskabel (bijgele-
verd bij de DJ-speler), kunt u de weergave starten of andere functies van
de DJ-speler bedienen met de fader van dit apparaat.
Sluit vooraf dit apparaat aan op een Pioneer DJ-speler. Nadere aanwij-
zingen voor het aansluiten vindt u onder
Aansluiten van ingangsaanslui-
tingen
op bladzijde 7.
De fader-startfunctie kan aan of uit worden gezet voor alle DJ-spelers
tegelijk. Zie
Instellingen aanpassen
op bladzijde 24 voor de
instelprocedure.

16
Nl
Beginnen met afspelen met de kanaal-fader
1 Stel [CROSS FADER ASSIGN (A, THRU, B)]
keuzeschakelaar in op [THRU].
2 Druk op een van de [FADER START (1, 2, 3, 4)]-toetsen.
Selecteer het kanaal dat gestart moet worden met de fader-startfunctie.
3 Zet de kanaalfader zoveel mogelijk naar uzelf toe.
4 Stel de cue in op de DJ-speler.
De DJ-speler pauzeert de weergave bij het cue-punt.
5 Beweeg de kanaalfader van u af.
Het afspelen begint op de DJ-speler.
!
Wanneer u de kanaal-fader terugzet in de oorspronkelijke stand,
keert de speler onmiddellijk terug naar het eerder ingestelde cue-
punt, om daar de weergave te pauzeren (back-cue).
Beginnen met afspelen met de crossfader
1 Stel de [CROSS FADER ASSIGN (A, THRU, B)]
keuzeschakelaar in op [A] of [B].
2 Druk op een van de [FADER START (1, 2, 3, 4)]-toetsen.
Selecteer het kanaal dat gestart moet worden met de fader-startfunctie.
3 Stel de crossfader in.
Schuif de regelaar naar de tegenovergestelde rand van het kanaal waar-
voor u de fader-startfunctie wilt gebruiken.
4 Stel de cue in op de DJ-speler.
De DJ-speler pauzeert de weergave bij het cue-punt.
5 Stel de crossfader in.
Het afspelen begint op de DJ-speler.
!
Wanneer u de crossfader terugzet in de oorspronkelijke stand, keert
de speler onmiddellijk terug naar het eerder ingestelde cue-punt, om
daar de weergave te pauzeren (back-cue).
Gebruik van een microfoon
1 Sluit een microfoon aan op de [MIC1] of
[MIC2]-aansluiting.
2 Stel de [OFF, ON, TALK OVER] keuzeschakelaar in op
[ON] of [TALK OVER].
—
[
ON
]: De aanduiding licht op.
—
[
TALK OVER
]: De aanduiding knippert.
!
Wanneer u instelt op [
TALK OVER
] zal het geluid van alle kanalen
behalve dat van het [
MIC
] kanaal met 18 dB (standaardinstelling)
worden verzwakt wanneer er een geluid van meer dan –10 dB bin-
nenkomt via de microfoon.
!
De [
TALK OVER
] verzwakking kan worden gewijzigd via het
[
USER SETUP
]-scherm. Nadere aanwijzingen voor het wijzigen hier-
van vindt u onder
Instellingen aanpassen
op bladzijde 24.
!
De talk-over stand kan worden ingesteld op normaal of geavan-
ceerd. Nadere aanwijzingen voor het wijzigen hiervan vindt u onder
Instellingen aanpassen
op bladzijde 24.
3 Draai aan de [MIC1 LEVEL] of [MIC2 LEVEL] instelling.
Regel het uitgangsniveau van de geluidsweergave via het [
MIC
] kanaal.
!
Onthoud dat helemaal naar rechts draaien een enorm hard geluid
oplevert.
4 Geef geluidssignalen door via de microfoon.
Bijregelen van de geluidskwaliteit
Draai aan de [EQ (HI, LOW)] instellingen voor het [MIC]
kanaal.
Zie
Specificaties
op bladzijde 28 voor het bereik van het geluid dat kan
worden bijgeregeld met elk van deze regelaars.
Overschakelen tussen mono- en
stereo-geluid
Hiermee wordt de weergave via de [
MASTER1
], [
MASTER2
], [
BOOTH
],
[
REC OUT
], [
PHONES
], [
DIGITAL MASTER OUT
] en [
USB
]-aansluitingen
omgeschakeld tussen mono en stereo.
!
Om het via de [
USB
]-aansluitingen geproduceerde geluidssignaal in
te stellen, moet u [
REC OUT
] selecteren bij [
Mixer Audio Output
] in
het instelhulpprogramma.
Schakelt de [MONO, STEREO] keuzeschakelaar om.
—
[
MONO
]: Voor weergave van mono-geluid.
—
[
STEREO
]: Voor weergave van stereo-geluid.
De links/rechts-balans van het geluid regelen
De links/rechts-balans van het geluid dat wordt weergegeven via de
[
MASTER1
], [
MASTER2
], [
BOOTH
], [
REC OUT
], [
PHONES
], [
DIGITAL
MASTER OUT
] en [
USB
]-aansluitingen kan worden bijgeregeld.
!
Om het via de [
USB
]-aansluitingen geproduceerde geluidssignaal in
te stellen, moet u [
REC OUT
] selecteren bij [
Mixer Audio Output
] in
het instelhulpprogramma.
1 Stel [MONO, STEREO] keuzeschakelaar in op
[STEREO].
2 Draai aan de [BALANCE] instelling.
De links/rechts balans van de geluidsweergave verandert, al naar gelang
de richting waarin u de [
BALANCE
] instelling draait en hoe ver.
!
Door draaien naar de uiterste rechterkant wordt alleen het rech-
ter kanaal van stereo-geluid weergegeven. Door draaien naar de
uiterste linkerkant wordt alleen het linker kanaal van stereo-geluid
weergegeven.
Het geluid wordt weergegeven via de
[
BOOTH
]-aansluiting.
Draai aan de [BOOTH MONITOR] instelling.
Regelt het niveau van de geluidssignalen die worden weergegeven via de
[
BOOTH
]-aansluiting.

17
Nl
Nederlands
Geavanceerde bedieningsfuncties
SOUND COLOR FX
Deze effecten veranderen in overeenstemming met de [
COLOR
]-
regelaars voor de verschillende kanalen.
1 Druk op een van de [SOUND COLOR FX]-toetsen.
Hiermee kiest u het soort effect.
De ingedrukte toets gaat knipperen.
!
Een overzicht van de soorten effecten vindt u op
BEAT COLOR FX/
SOUND COLOR FX effecttypen
op bladzijde 19.
!
Het zelfde effect wordt ingesteld voor [
CH1
] tot [
CH4
].
2 Draai aan de [COLOR] instelling.
Het effect wordt toegepast op elk kanaal waarvoor de knop werd
ingedrukt.
BEAT COLOR FX
Het SOUND COLOR FX-effect kan worden geassocieerd met de beat (ver-
andering in volume) van het muziekstuk wanneer de [
BEAT
]-toetsen voor
de respectievelijke kanalen worden ingedrukt. De beat-associatiefunctie
kan apart worden ingesteld voor de respectievelijke kanalen.
Hier volgt een beschrijving van de bedieningsprocedure wanneer
SOUND COLOR FX is ingeschakeld.
Druk op de [BEAT]-toets.
De beat-associatiefunctie wordt ingeschakeld voor het kanaal (de kana-
len) waarvoor de [
BEAT
]-toets(en) is (zijn) ingedrukt.
Het SOUND COLOR FX-effect wordt geassocieerd met de beat van het
muziekstuk.
!
Wanneer er opnieuw op [
BEAT
] wordt gedrukt, wordt de beat-associ-
atiefunctie uitgeschakeld.
!
De beat-associatiefunctie kan ook worden gebruikt door SOUND
COLOR FX in te schakelen nadat de [
BEAT
]-toets wordt ingedrukt.
BEAT EFFECT
1
2
3
6
8
4
5
7
AUTO
TAP
BPM
%
ms
CH SELECT
PARAMETER
1
2
3
4
MIC
MST
A
B
Met deze functie kunt u onmiddellijk diverse effecten instellen volgens
het tempo (BPM = beats per minuut) van het op dat moment weergege-
ven muziekstuk.
1
Effect-schermdeel
De naam van het geselecteerde effect wordt
weergegeven.
2
Kanaalkeuze-
schermdeel
De naam van het kanaal waarop het effect wordt
toegepast wordt weergegeven.
3
AUTO
(
TAP
)
[
AUTO
] licht op wanneer de BPM-meting staat
ingesteld op automatische werking.
[
TAP
] licht op bij gebruik van de handmatige
invoerstand.
4
Aanduiding van
de BPM-waarde (3
cijfers)
In de automatische stand wordt hier de automatisch
gemeten BPM-waarde aangegeven.
Wanneer de BPM-waarde niet gemeten kan worden,
knippert hier de laatst waargenomen BPM-waarde.
In de handmatige invoerstand wordt hier de handma-
tig ingevoerde BPM-waarde getoond.
5
BPM
Deze blijft steeds verlicht.
6
Parameter-
schermdeel
Hier worden de parameters weergegeven die zijn
opgegeven voor de individuele effecten.
Wanneer [
BEAT
c
,
d
] wordt ingedrukt, wordt de cor-
responderende beatfractie 1 seconde lang getoond.
Wanneer er een waarde buiten het parameterbereik
wordt opgegeven met de [
BEAT
c
,
d
] toets, verandert
de waarde niet en gaat het display knipperen.
7
% (ms)
Deze lichten op volgens de eenheden voor de ver-
schillende effecten.
8
Beat-schermdeel
Dit licht op aan de hand van de geselecteerde
beatnummerpositie.
1 Druk op de [AUTO/TAP]-toets.
Kies de BPM-metingsstand.
—
[
AUTO
]: Het BPM-tempo van het binnenkomende geluidssignaal
wordt automatisch gemeten. De [
AUTO
]-functie wordt ingesteld
wanneer dit apparaat wordt ingeschakeld.
—
[
TAP
]: De BPM-waarde wordt handmatig gekozen door met een
vinger te tikken op [
TAP
] toets.
!
Het BPM-meetbereik in de [
AUTO
]-stand loopt van 70 tot 180 BPM.
Voor sommige muziekstukken is het mogelijk dat het BPM-tempo
niet correct bepaald kan worden. Als het BPM-tempo niet gemeten
kan worden, knippert de BPM-waarde op het scherm. In dergelijke
gevallen voert u de BPM-waarde handmatig in met de [
TAP
]-toets.
2 Verdraai de [DELAY, ECHO, UP ECHO, SPIRAL, REVERB,
TRANS, FILTER, FLANGER, PHASER, ROBOT, SLIP ROLL,
ROLL, REV ROLL, SND/RTN] keuzeschakelaar.
Hiermee kiest u het soort effect.
!
Een overzicht van de soorten effecten vindt u op
Soorten BEAT
EFFECT
op bladzijde 19.
!
Om [
SND/RTN
] te gebruiken, zie
Gebruik van een externe effectgene-
rator
hieronder.
3 Verdraai de [1, 2, 3, 4, MIC, CF.A, CF.B, MASTER]
keuzeschakelaar.
Hiermee kiest u het kanaal om het effect op toe te passen.
—
[
1
] – [
4
]: Het effect wordt toegepast op het geluid van het corres-
ponderende kanaal.
—
[
MIC
]: Het effect wordt toegepast op het geluid van het
[
MIC
]-kanaal.
—
[
CF.A
], [
CF.B
]: Het effect wordt toegepast op het geluid van de
crossfader’s [
A
] (linker)- of [
B
] (rechterkant).
—
[
MASTER
]: Het effect wordt toegepast op het geluid van het
[
MASTER
]-kanaal.
4 Druk op de [BEAT
c
,
d
] toets.
Bepaal de beatfractie voor het synchroniseren van het effectgeluid.
De effecttijd die overeenkomt met de beat-fractie wordt automatisch
ingesteld.
5 Druk op de [ON/OFF] toets voor [BEAT EFFECTS].
Het effect wordt toegepast op het geluid.
De tijdparameter van het effect is instelbaar door te draaien aan de
[
TIME
]-instelling.
De kwantitatieve parameter van het effect is instelbaar door te draaien
aan de [
LEVEL
/
DEPTH
]-instelling.
De [
ON/OFF
] toets knippert wanneer het effect wordt ingeschakeld.
!
Wanneer er opnieuw op de [
ON/OFF
] toets wordt gedrukt, wordt het
effect uitgeschakeld.
Handmatig invoeren van het aantal BPM
Tik minstens 2 keer op [TAP] toets op de maat van de
beat (in kwart noten) van de weergegeven muziek.
De gemiddelde waarde van de tussenpozen waarmee de [
TAP
]-toets
werd aangetikt, wordt ingesteld als het BPM-tempo.
!
Wanneer het BPM-tempo is ingesteld met de [
TAP
]-toets, wordt de
beatfractie ingesteld op [
1/1
] en dan wordt de tijd van een enkele
beat (kwart noot) ingesteld als de effecttijd.
!
Het BPM-tempo is handmatig instelbaar door een de [
TIME
]-
instelling te draaien terwijl u de [
TAP
]-toets indrukt.

18
Nl
!
De BPM kan worden ingesteld in stappen van 0,1 door op
[
AUTO/TAP
] te drukken terwijl [
TAP
] ingedrukt wordt gehouden en
[
TIME
] wordt verdraaid terwijl de twee toetsen ingedrukt worden
gehouden.
Gebruik van een externe effectgenerator
1 Sluit dit apparaat aan op een externe effectgenerator.
Nadere aanwijzingen voor het aansluiten vindt u onder
Aansluiten van
uitgangsaansluitingen
op bladzijde 7.
2 Verdraai de [DELAY, ECHO, UP ECHO, SPIRAL, REVERB,
TRANS, FILTER, FLANGER, PHASER, ROBOT, SLIP ROLL,
ROLL, REV ROLL, SND/RTN] keuzeschakelaar.
Selecteer [
SND/RTN
].
3 Verdraai de [1, 2, 3, 4, MIC, CF.A, CF.B, MASTER]
keuzeschakelaar.
Hiermee kiest u het kanaal om het effect op toe te passen.
4 Druk op de [ON/OFF] toets voor [BEAT EFFECTS].
Het geluid dat door de externe effectgenerator is gegaan wordt uitge-
stuurd via de [
MASTER
]-kanaal.
!
Wanneer er opnieuw op de [
ON/OFF
] toets wordt gedrukt, wordt het
effect uitgeschakeld.
Bedienen van DJ-software met de
MIDI-functie
Dit toestel is uitgerust met een “volledig toewijsbare MIDI” functie
waarmee de bedieningsinformatie voor vrijwel alle instellingen en toet-
sen van het toestel als MIDI-signalen naar de DJ-software kan worden
gestuurd. Dit toestel kan worden gebruikt als USB MIDI-controller
wanneer het via een USB-kabel is aangesloten op een computer
waarop MIDI-compatibele DJ-software is geïnstalleerd. Bovendien kan
het tempo (BPM) van het weergegeven geluid worden verzonden als
MIDI-timingklokken, zodat het tempo van de DJ-software kan worden
gesynchroniseerd met het tempo van de geluid dat door dit toestel wordt
geproduceerd.
Om DJ-software te bedienen vanaf dit toestel, moet er eerst MIDI-
compatibele DJ-software worden geïnstalleerd op de computer. De
MIDI-gerelateerde instellingen moeten ook op de DJ-software worden
verricht.
!
Zie voor de berichten die dit toestel doorgeeft
Lijst van MIDI-berichten
op bladzijde 22.
!
Zie
Instellingen aanpassen
op bladzijde 24 als u het MIDI-kanaal van
dit toestel wilt veranderen.
1 Verbind de [USB]-aansluiting van dit apparaat met de
computer.
Zie
Aansluiten op het bedieningspaneel
op bladzijde 8 voor nadere details
over de aansluitingen.
2 Start de DJ-software op.
3 Druk op de [MIDI] [ON/OFF]-toets.
Schakel de MIDI-functie in.
De verzending van MIDI-berichten begint.
!
Wanneer een fader of andere regelaar wordt verplaatst, zal er een
bericht worden verstuurd dat de nieuwe positie doorgeeft.
!
Wanneer de [
START
/
STOP
] toets wordt ingedrukt en meer dan
2 seconden ingedrukt wordt gehouden, wordt er een set MIDI-
meldingen die corresponderen met de toets, fader of de posities van
de instellingen verstuurd (Snapshot).
!
Wanneer de [
ON/OFF
]-toets voor [
MIDI
] nog eens wordt ingedrukt,
zal de overdracht van MIDI-meldingen stoppen.
!
De MIDI-timingklokken (BPM-informatie) worden verzonden onge-
acht de instelling van de [
MIDI
] [
ON/OFF
]-toets.
Verzenden van de berichten voor MIDI-start en
MIDI-stop
Druk op de [START/STOP] toets voor [MIDI].
!
De berichten voor MIDI-start en MIDI-stop worden beurtelings ver-
zonden, telkens wanneer u op de [
START
/
STOP
]-toets drukt, onge-
acht of de MIDI-functie aan of uit staat.
Bediening van een externe
MIDI-sequencer
Dit toestel is uitgerust met een “volledig toewijsbare MIDI” functie waar-
mee de bedieningsinformatie voor vrijwel alle instellingen en toetsen
van het toestel als MIDI-signalen naar externe apparatuur (effectgene-
rator enz.) kan worden gestuurd. Dit toestel kan worden gebruikt als
USB MIDI-controller wanneer het via een MIDI-kabel is aangesloten op
MIDI-compatibele externe apparatuur. Bovendien kan het tempo (BPM)
van het weergegeven geluid worden verzonden als MIDI-timingklokken,
zodat het tempo van de externe apparatuur (sequencer enz.) kan worden
gesynchroniseerd met het tempo van de geluid dat door dit toestel wordt
geproduceerd.
!
Zie voor de berichten die dit toestel doorgeeft
Lijst van MIDI-berichten
op bladzijde 22.
!
Externe MIDI-sequencers die niet geschikt zijn voor de MIDI-tijdklok
kunnen niet worden gesynchroniseerd.
!
Externe MIDI-sequencers kunnen niet worden gesynchroniseerd
voor geluidsbronnen waarvan het BPM-tempo niet betrouwbaar kan
worden gemeten.
!
MIDI-tijdkloksignalen worden ook doorgegeven bij BPM-waarden die
handmatig zijn ingevoerd door het aantikken van de [
TAP
]-toets met
een vinger. Het bereik van de MIDI-tijdklok loopt van 40 BPM tot 250
BPM.
1 Verbind de [MIDI OUT]-aansluiting met de MIDI IN-
aansluiting van de externe MIDI-sequencer met een in
de handel verkrijgbare MIDI-kabel.
2 Stel de synchronisatiefunctie van de externe MIDI-
sequencer in op “Slave”.
3 Druk op de [START/STOP] toets voor [MIDI].
Het MIDI-startbericht wordt verzonden.
4 Druk op de [MIDI] [ON/OFF]-toets.
De verzending van MIDI-berichten begint.
Оглавление
- Indice
- Prima di cominciare
- Collegamenti
- Impiego
- Tipi di effetto
- Lista dei messaggi MIDI
- Modifica delle impostazioni
- Informazioni aggiuntive
- Inhoud
- Alvorens te beginnen
- Aansluitingen
- Bediening
- Soorten effecten
- Lijst van MIDI-berichten
- Instellingen aanpassen
- Aanvullende informatie
- Contenido
- Antes de empezar a usar la unidad
- Conexiones
- Operación
- Tipos de efectos
- Lista de mensajes MIDI
- Cambio de los ajustes
- Información adicional
- Содержание
- До начала
- Подключения
- Управление
- Типы эффектов
- Список сообщений MIDI
- Изменение настроек
- Дополнительная информация