Hach-Lange SC 200 Basic User Manual – страница 12

Инструкция к Hach-Lange SC 200 Basic User Manual

Controller monteren

Afbeelding 3 Afmetingen wandmontage

Nederlands 221

Afbeelding 4 Afmetingen paneelmontage

Opmerking: Als u de (optionele) beugel voor paneelmontage gebruikt, druk dan de controller door de opening in

het paneel en schuif vervolgens de beugel over de controller aan de achterzijde van het paneel. Bevestig de beugel

met de vier (meegeleverde) 15-mm cilinderkopschroeven op de controller en zet de controller vast op het paneel.

222

Nederlands

Afbeelding 5 Buismontage (verticale buis)

Nederlands 223

Afbeelding 6 Boven- en onderaanzicht

Hoogspanningsbarrière

De hoogspanningskabels voor de controller worden achter de hoogspanningsbarrière in de behuizing

van de controller geleid. Behalve tijdens het installeren van modules of als een bevoegde

installatietechnicus bedradingen voor netvoeding, alarmen, uitgangen of relais aanbrengt, moet de

barrière op zijn plaats blijven. Verwijder de barrière niet wanneer de controller onder spanning staat.

Elektrostatische ontladingen (ESD)

L E T O P

Potentiële schade aan apparaat. Delicate interne elektronische componenten kunnen door statische

elektriciteit beschadigd raken, wat een negatieve invloed op de werking kan hebben of een storing kan

veroorzaken.

Raadpleeg de stappen in deze procedure om beschadiging van het instrument door elektrostatische

ontlading te vermijden:

224

Nederlands

Raak een geaard metalen oppervlak aan, zoals de behuizing van een instrument, een metalen

leiding of pijp om de statische elektriciteit van het lichaam weg te leiden.

Vermijd overmatige beweging. Statisch-gevoelige onderdelen vervoeren in anti-statische

containers of verpakkingen.

Draag een polsbandje met een aardverbinding.

Werk in een antistatische omgeving met antistatische vloerpads en werkbankpads.

Bedradingsoverzicht

Afbeelding 7 toont een overzicht van de bedradingsaansluitingen in de controller wanneer de

hoogspanningsbarrière is verwijderd. De linkerzijde van de afbeelding toont de achterzijde van het

controllerdeksel.

Opmerking: Verwijder de afdekkingen van de connectoren voordat u de module installeert.

Afbeelding 7 Overzicht van bedradingsaansluitingen

1

1 Servicekabelaansluiting 5 AC- en DC-voedingsconnector

9 Bedradingsconnector van

1

discrete ingangen

1

1

2 Uitgang 4-20 mA

6 Aardingsklemmen 10 Connector voor digitale sensor

1

3 Connector voor sensormodule 7 Relaisaansluitingen

1

4 Connector voor

8 Connector voor digitale sensor

communicatiemodule (bijv.

Modbus, Profibus, HART,

optioneel 4-20 mA-module, etc.)

1

Aansluitingen kunnen worden verwijderd voor gemakkelijkere toegang.

Voedingsbedrading

W A A R S C H U W I N G

Potentieel gevaar van elektrische schok. Bij het aanbrengen van elektrische verbindingen dient men

altijd de stroom naar het instrument los te koppelen.

Nederlands 225

W A A R S C H U W I N G

Potentieel gevaar van elektrische schok. Als dit apparaat buiten of op mogelijke natte locaties wordt

gebruikt, moet een apparaat voor stroomonderbreking worden gebruikt om het apparaat op de

stroomvoorziening aan te sluiten.

G E V A A R

Elektrocutiegevaar. Niet de wisselstroom aan een model verbinden die 24 VDC gebruikt.

W A A R S C H U W I N G

Potentieel gevaar van elektrische schok. Voor bedradingstoepassingen van 100-240 VAC en 24 VDC

wordt een beschermende aardingsverbinding vereist. Het verzuim op een goede aardingsverbinding

aan te sluiten kan in gevaar op schok resulteren en een slechte prestatie leveren wegens

elektromagnetische storingen. Sluit ALTIJD een goede aarding op de aansluitingsklem van de

controller aan.

L E T O P

Installeer het apparaat op een locatie en in een positie waardoor eenvoudige toegang wordt verkregen om het

apparaat en de werking ervan uit te schakelen.

De controller is verkrijgbaar als model voor voeding met 100-240 V AC of met 24 V DC. Volg de

juiste bedradingsinstructies voor het aangeschafte model.

De controller kan op de netvoeding worden aangesloten door middel van een vaste bedrading in een

kabelbuis of door middel van een netsnoer. Ongeacht de gebruikte bedrading wordt de bedrading

met dezelfde aansluitklemmen verbonden. Er is een lokale uitschakelaar vereist die voldoet aan de

lokale elektrotechnische voorschriften en deze moet voor alle installatietypes worden geïdentificeerd.

Bij toepassingen met vaste bedrading moeten de huisaansluitingen van de net- en veiligheidsaarde

voor het instrument worden uitgevoerd met 18- tot 12-AWG-draad.

Opmerkingen:

De spanningsbarrière moet worden verwijderd, voordat er enige elektrische aansluiting tot stand

wordt gebracht. Breng de spanningsbarrière na het aansluiten opnieuw aan voordat u het deksel

van de controller sluit.

Er mag een trekontlasting met afdichting en een netsnoer met een lengte van max. 3 meter (10 ft)

met 18-gauge geleiders (inclusief een veiligheidsaarddraad) worden gebruikt om aan de

omgevingsclassificatie NEMA 4X/IP66 te voldoen.

Controllers kunnen worden besteld met voorgemonteerde AC-netsnoeren. Er kunnen ook extra

netsnoeren worden besteld.

De DC-voedingsbron die de DC-controller met 24 VDC voedt, moet de spanning tussen de

voorgeschreven spanningsgrenzen van 24 VDC-15% +20% houden. De DC-voedingsbron moet

tevens voldoende bescherming bieden tegen spanningspieken en spanningsverschillen.

Bedradingsprocedure

Volg de hieronder afgebeelde stappen en raadpleeg Tabel 1 of Tabel 2 voor het aansluiten van de

voedingsdraden op de controller. Steek elke draad zo ver in de juiste aansluitklem dat de isolatie zich

tegen de connector bevindt en er geen draadgedeelte blootligt. Na het aanbrengen voorzichtig

aandrukken, zodat er een goede aansluiting is. Sluit ongebruikte openingen in de controllerbox af

met afdichtpluggen voor de doorvoeropeningen.

Tabel 1 Informatie over de AC-voedingsbedrading (uitsluitend modellen met AC-voeding)

Klem Beschrijving Kleur—Noord-Amerika Kleur—EU

1 Warm (L1) Zwart Bruin

2 Nul (N) Wit Blauw

Aardingsstrip van de veiligheidsaarde (PE) Groen Groen met gele streep

226 Nederlands

Tabel 2 Informatie over de DC-voedingsbedrading (uitsluitend modellen met DC-voeding)

Klem Beschrijving Kleur—Noord-Amerika Kleur—EU

1 +24 V DC Rood Rood

2 24 V DC retour Zwart Zwart

Aardingsstrip van de veiligheidsaarde (PE) Groen Groen met gele streep

Nederlands 227

Alarmen en relais

De controller is uitgerust met vier potentiaalvrije enkelpolige relais met een maximale ohmse

belasting van 100-250 VAC, 50/60 Hz, 5 A. De contacten hebben een maximale ohmse belasting

van 250 VAC, 5 A bij de met wisselstroom gevoede controller en een maximale ohmse belasting van

24 VDC, 5 A bij de met gelijkspanning gevoede controller. De relais zijn niet berekend op inductieve

belastingen.

Bedradingsrelais

W A A R S C H U W I N G

Potentieel gevaar van elektrische schok. Bij het aanbrengen van elektrische verbindingen dient men

altijd de stroom naar het instrument los te koppelen.

W A A R S C H U W I N G

Potentieel brandgevaar. De relaiscontacten kunnen worden belast met een nominale stroom van 5 A

en zijn niet afgezekerd. Op de relais aangesloten externe belastingen moeten zijn voorzien van

stroombegrenzers die de stroom tot < 5 A beperken.

W A A R S C H U W I N G

Potentieel brandgevaar. Schakel de gemeenschappelijke relaisaansluitingen of de jumperdraad van de

netvoedingsaansluiting binnen in het instrument niet in serie.

W A A R S C H U W I N G

Potentieel gevaar van elektrische schok. Om de NEMA/IP-classificatie van de behuizing te behouden,

mogen er voor het leggen van kabels in het instrument uitsluitend doorvoertules en kabelwartels

worden gebruikt die ten minste voldoen aan NEMA 4X/IP66.

AC-gevoede (100—250 V) controllers

228

Nederlands

Het bedradingscompartiment is niet berekend op spanningsaansluitingen van meer dan 250 VAC.

24 V DC-gevoede controllers

W A A R S C H U W I N G

Mogelijk electrocutiegevaar. Controllers met AC-voeding (115 V - 230 V) zijn ontworpen voor

relaisaansluitingen op AC-netvoedingen (d.w.z. spanning hoger dan 16 V-RMS, 22,6 V-PIEK of

35 VDC).

W A A R S C H U W I N G

Mogelijk electrocutiegevaar. Controllers met 24 V zijn ontworpen voor relaisaansluitingen op

laagspanningscircuits (d.w.z. spanning lager dan 16 V-RMS, 22,6 V-PIEK of 35 VDC).

De relais van de 24 V DC-controllers zijn ontworpen voor aansluiting op laagspanningscircuits (d.w.z.

spanning lager dan 30 V-RMS, 42,2 V-PIEK of 60 V DC). Het bedradingscompartiment is niet

berekend op spanningsaansluitingen boven deze niveaus.

De relaisconnector is geschikt voor 18-12 AWG-draad (afhankelijk van de belastingstoepassing).

Draadmaten van minder dan 18 AWG worden niet aanbevolen.

De normaal open (NO, maakcontact) en gemeenschappelijke (COM) relaiscontacten spreken aan als

er een alarm- of andere conditie actief is. De normaal gesloten (NC, verbreekcontact) en

gemeenschappelijke (COM) relaiscontacten spreken aan als een alarm- of andere conditie inactief is

(tenzij de Fail-Safe-functie op Ja is ingesteld) of wanneer de voeding van de controller wordt

uitgeschakeld.

Voor de meeste relaisaansluitingen worden NO- en COM-klemmen of NC- en COM-klemmen

gebruikt. De genummerde installatiestappen geven de aansluiting op de NO- en COM-klemmen

weer.

Nederlands 229

Analoge uitgangsaansluitingen

W A A R S C H U W I N G

Potentieel gevaar van elektrische schok. Bij het aanbrengen van elektrische verbindingen dient men

altijd de stroom naar het instrument los te koppelen.

W A A R S C H U W I N G

Potentieel gevaar van elektrische schok. Om de NEMA/IP-classificatie van de behuizing te behouden,

mogen er voor het leggen van kabels in het instrument uitsluitend doorvoertules en kabelwartels

worden gebruikt die ten minste voldoen aan NEMA 4X/IP66.

Er zijn twee geïsoleerde analoge uitgangen (1 en 2) aanwezig (Afbeelding 8). Dergelijke uitgangen

worden meestal gebruikt voor analoge signalering of voor het bedienen van externe apparaten..

Sluit de bedrading aan op de controller zoals weergegeven in Afbeelding 8 en Tabel 3.

Opmerking: Afbeelding 8 toont de achterzijde van het controllerdeksel en niet de binnenzijde van het

compartiment van de hoofdcontroller.

Tabel 3 Uitgangsaansluitingen

Recorderbedrading Positie op de printplaat

Uitgang 2– 4

Uitgang 2+ 3

Uitgang 1– 2

Uitgang 1+ 1

1. Open het deksel van de controller.

2. Leid de bedrading door de trekontlasting.

3. Pas de draad indien nodig aan en zet de trekontlasting vast.

230

Nederlands

4. Maak de recorderaansluitingen met gedraaide afgeschermde bedrading en sluit de afscherming

aan op het bestuurde onderdeeleinde of bij het regelluseinde.

Verbind de afscherming niet aan beide uiteinden van de kabel.

Gebruik van een niet afgeschermde kabel kan zorgen voor storingen en verschil in

meetwaarden.

De maximale lusweerstand is 500 ohm.

5. Sluit het deksel van de controller en draai de schroeven van het deksel aan.

6. Configureer de uitgangen in de controller.

Afbeelding 8 Analoge uitgangsaansluitingen

Bedradingsaansluitingen van discrete ingangen

W A A R S C H U W I N G

Potentieel gevaar van elektrische schok. Bij het aanbrengen van elektrische verbindingen dient men

altijd de stroom naar het instrument los te koppelen.

W A A R S C H U W I N G

Potentieel gevaar van elektrische schok. Om de NEMA/IP-classificatie van de behuizing te behouden,

mogen er voor het leggen van kabels in het instrument uitsluitend doorvoertules en kabelwartels

worden gebruikt die ten minste voldoen aan NEMA 4X/IP66.

Er zijn drie discrete ingangen voor ingangssignalen voor schakelaarsluiting of ingangssignalen voor

logische spanning. Sluit de bedrading aan en configureer de jumperinstellingen op de controller zoals

weergegeven in Afbeelding 9, Tabel 4 en Afbeelding 10.

Opmerking: Afbeelding 9 toont de achterzijde van het deksel van de controller en niet de binnenzijde van het

hoofdcompartiment van de controller.

Nederlands

231

Afbeelding 9 Bedradingsaansluitingen van discrete ingangen

Tabel 4 Ingangsaansluitingen

Discrete ingangen Connectorpositie -

Connectorpositie -

schakelaaringang

spanningsingang

Ingang 1+ 3 2

Ingang 1- 2 3

Ingang 2+ 6 5

Ingang 2- 5 6

Ingang 3+ 8 7

Ingang 3- 7 8

232 Nederlands

Afbeelding 10 Jumperinstellingen

1 Ingang 1 configuratie jumpers 4 Jumpers links voor schakelaaringangen

2 Ingang 2 configuratie jumpers 5 Jumpers rechts voor spanningsingangen

3 Ingang 3 configuratie jumpers

1. Open het deksel van de controller.

2. Voer de draden door de kabelwartel.

3. Pas de draad indien nodig aan en zet de kabelwartel vast.

4. De jumpers bevinden zich direct achter de connector. Verwijder de connector voor een betere

bereikbaarheid van de jumpers en configureer de jumperinstellingen overeenkomstig het type

ingang dat is weergegeven in Afbeelding 10.

5. Sluit het deksel van de controller en draai de schroeven van het deksel aan.

6. Configureer de ingangen in de controller.

Opmerking: In de schakelaaringang-modus voedt de controller de schakelaar met 12 volt en is hij niet geïsoleerd

van de controller. In de spanningsingang-modus zijn de ingangen geïsoleerd van de controller

(gebruikersingangsspanning van 0 tot 30 volt).

Een digitale sc-sensor aansluiten

Opmerking: Zie voor het aansluiten van een analoge sensor de instructies in de module of in de

sensorhandleiding.

Een digitale sc-sensor kan met behulp van de snelkoppeling (Afbeelding 11) op de controller worden

aangesloten. Een digitale sensor kan op de controller worden aangesloten met de voeding aan of uit.

Als een sensor wordt aangesloten wanneer de voeding van de controller is ingeschakeld, voert de

controller niet automatisch een apparaatscan uit. Om de controller een apparaatscan te laten

uitvoeren, gaat u naar het menu Test/Onderhoud en selecteert u de optie Scan apparaten. Als er een

nieuw apparaat wordt gevonden, voert de controller de installatie uit zonder dat de gebruiker iets

hoeft te doen.

Als een sensor wordt aangesloten wanneer de voeding van de controller is uitgeschakeld, voert de

controller een apparaatscan uit zodra de voeding weer wordt ingeschakeld. Als er een nieuw

apparaat wordt gevonden, voert de controller de installatie uit zonder dat de gebruiker iets hoeft te

doen.

Zet de kap van de connector vast om de opening van de connector te verzegelen voor het geval dat

de sensor verwijderd moet worden.

Nederlands

233

Afbeelding 11 Snelkoppeling voor digitale sensor

1.

De optionele digitale communicatie-uitgang aansluiten

De communicatieprotocollen Modbus RS485, Modbus RS232, Profibus DPV1 en HART worden

ondersteund. De optionele digitale uitgangsmodule wordt geïnstalleerd op de locatie die wordt

aangegeven door item 4 in Afbeelding 7 op pagina 225. Raadpleeg de instructies die met de

netwerkmodule worden meegeleverd voor meer details.

Voor informatie over Modbus-registers kunt u http://www.hach-lange.com of http://www.hach.com

raadplegen en zoeken naar Modbus-registers of naar een willekeurige sc200-productpagina gaan.

Een Secure Digital-geheugenkaart (SD-geheugenkaart) installeren

Raadpleeg Afbeelding 12 voor instructies over het installeren van een SD-kaart in de controller.

Informatie over het gebruik van de SD-kaart vindt u in de uitgebreide versie van deze handleiding.

Om een SD-kaart te verwijderen, drukt u de rand van de kaart omlaag en laat hem weer los, waarna

u de kaart uit de sleuf kunt trekken. Sluit na het verwijderen van de kaart het deksel en haal de

schroeven van het deksel aan.

Afbeelding 12 Installeren van een SD-kaart

234 Nederlands

Gebruikersinterface en navigatie

Gebruikersinterface

Het toetsenpaneel heeft vier menutoetsen en vier cursortoetsen, zoals afgebeeld in Afbeelding 13.

Afbeelding 13 Aanzicht van toetsenpaneel en frontpaneel

1 Display 5 TERUG-toets. Keert een niveau terug in de

menustructuur.

2 Kapje over de sleuf voor de Secure Digital-

6 MENU-toets. Gaat van andere schermen en

geheugenkaart

submenu's naar het instellingenmenu.

3 HOME-toets. Gaat van andere schermen en

7 Cursortoetsen. Voor het navigeren door de menu's,

submenu's naar het hoofdmeetscherm.

het wijzigen van instellingen en het verhogen of

verlagen van cijfers.

4 ENTER-toets. Accepteert ingangswaarden, updates

of weergegeven menuopties.

Ingangen en uitgangen worden met behulp van het toetsenpaneel en displayscherm op het

frontpaneel ingesteld en geconfigureerd. Deze gebruikersinterface wordt gebruikt om in- en

uitgangen in te stellen en te configureren, om logboekinformatie te creëren en waarden te berekenen

en om sensoren te kalibreren. De SD-interface kan worden gebruikt om logboekbestanden op te

slaan en software te updaten.

Display

Afbeelding 14 toont een voorbeeld van het hoofdmeetscherm bij een op de controller aangesloten

DO-sensor.

Het displayscherm op het frontpaneel toont meetgegevens van de sensor, kalibratie- en configuratie-

instellingen, fouten, waarschuwingen en andere informatie.

Nederlands

235

Afbeelding 14 Voorbeeld van het hoofdmeetscherm

1 Pictogram beginscherm 7 Waarschuwingsstatusbalk

2 Sensornaam 8 Datum

3 Pictogram SD-kaart 9 Analoge uitgangswaarden

4 Relaisstatusindicator 10 Tijd

5 Meetwaarde 11 Voortgangsbalk

6 Meeteenheid 12 Meetparameter

Tabel 5 Omschrijvingen van pictogrammen

Pictogram Omschrijving

Beginscherm Het pictogram kan afhankelijk van het weergegeven scherm of menu variëren. Als er

bijvoorbeeld een SD-kaart is geplaatst, verschijnt hier het pictogram van een SD-kaart wanneer

de gebruiker zich in het menu SD-kaart Installatie bevindt.

SD-kaart Dit pictogram verschijnt alleen als zich een SD-kaart in de sleuf van de lezer bevindt. Als een

gebruiker zich in het menu SD-kaart Installatie bevindt, verschijnt dit pictogram in de hoek

linksboven.

Waarschuwing Een waarschuwingspictogram bestaat uit een uitroepteken binnen een driehoek. Er verschijnen

waarschuwingspictogrammen rechts op het hoofddisplay onder de meetwaarde. Druk op de

ENTER-toets en selecteer vervolgens het apparaat om eventuele problemen met dat apparaat

te bekijken. Wanneer alle problemen zijn verholpen of bevestigd, wordt het

waarschuwingspictogram niet langer weergegeven.

Foutmelding Een foutpictogram bestaat uit een uitroepteken binnen een cirkel. Als er een fout optreedt,

knipperen het foutpictogram en het meetscherm afwisselend op het hoofddisplay. Om de

sensorfouten te bekijken, drukt u op de toets MENU (Menu) en selecteert u Diagnostics

(Diagnose). Selecteer vervolgens het apparaat om eventuele problemen met dat apparaat te

bekijken.

Extra displayformaten

Druk vanuit het hoofdmeetscherm op de pijltoets OMHOOG en OMLAAG om tussen de

meetparameters om te schakelen.

Druk vanuit het hoofdmeetscherm op de pijltoets RECHTS om naar een gedeeld scherm om te

schakelen waarin maximaal 4 meetparameters worden weergegeven. Druk op de pijltoets

RECHTS om extra metingen toe te voegen. Druk zo vaak als nodig is op de pijltoets LINKS om

terug te keren naar het hoofdmeetscherm.

Druk vanuit het hoofdmeetscherm op de pijltoets LINKS om naar de grafische weergave om te

schakelen (zie Grafisch display op pagina 237 om de parameters te definiëren). Druk op de

pijltoets OMHOOG en OMLAAG om tussen meetgrafieken om te schakelen

236

Nederlands

Grafisch display

De grafiek toont concentraties en temperatuurmetingen voor elk kanaal dat in gebruik is. Met behulp

van de grafiek kunnen trends eenvoudig worden bewaakt en worden wijzigingen in het proces

weergegeven.

1. Selecteer vanuit het scherm van het grafisch display met de pijltoetsen omhoog en omlaag een

grafiek en druk op de HOME-toets.

2. Selecteer een optie:

Optie Beschrijving

MEASUREMENT VALUE

Stel de meetwaarde voor het geselecteerde kanaal in. Selecteer Auto Scale

(waarde meting)

(Automatisch aanpassen van de schaal) of Manually Scale (Handmatig

aanpassen van de schaal). Voer de minimum- en maximummeetwaarden

voor handmatig aanpassen van de schaal in

DATUM- EN TIJDBEREIK Selecteer het datum- en tijdbereik uit de beschikbare opties

Het systeem starten

Bij de eerste keer opstarten, verschijnen achtereenvolgens de schermen voor de taal, de

datumnotatie en de datum/tijd. Nadat deze opties zijn ingesteld, voert de controller een apparaatscan

uit en verschijnt de melding Scannen op apparaten. Even wachten aub... Als er een nieuw

apparaat wordt gevonden, voert de controller de installatie uit voordat er een hoofdmeetscherm

wordt weergegeven.

Als de scan eerder geïnstalleerde apparaten zonder gewijzigde configuratie vindt, verschijnt na de

scan onmiddellijk het hoofdmeetscherm van het apparaat op positie één.

Als een apparaat uit de controller is verwijderd of als een apparaat tijdens de volgende scan na in-

en uitschakeling van de controller of na selectie van de scan in het menu niet wordt gevonden, toont

de controller de melding Apparaat ontbreekt en vraagt om het ontbrekende apparaat te wissen.

Als er geen sensor op een geïnstalleerde analoge module is aangesloten, geeft de controller een

fout aan. Als er apparaten zijn aangesloten maar niet door de controller worden gevonden, zie dan

Problemen oplossen op pagina 239.

Taal, datum en tijd voor de eerste keer instellen

De controller geeft de schermen voor het invoeren van de taal, datum en tijd weer wanneer de

controller voor het eerst wordt ingeschakeld, en wanneer hij wordt ingeschakeld nadat de

configuratie-instellingen op hun standaardwaarden zijn teruggezet.

Nadat de taal, datum en tijd voor het eerst zijn ingesteld, kunnen de betreffende opties, indien nodig,

via het instelmenu voor de sc200 worden bijgewerkt..

1. Selecteer in het scherm voor het instellen van de taal in de keuzelijst een bepaalde taal en druk

op ENTER-toets. Engels is de standaardtaal voor de controller.

De geselecteerde taal wordt opgeslagen. Het scherm voor de datumnotatie verschijnt.

2. Selecteer in het scherm voor de datumnotatie een bepaalde notatie en druk op ENTER-toets.

De instellingen voor de datum- en tijdnotatie worden opgeslagen. Vervolgens verschijnt het

scherm voor de datum/tijd.

3. Druk in het scherm voor de datum/tijd op de cursortoetsen met pijl naar RECHTS of LINKS om

een veld te selecteren, en druk vervolgens op de cursortoetsen met pijl OMHOOG en OMLAAG

om de waarde in het veld te veranderen. Werk indien nodig de overige velden bij.

4. Druk op de ENTER-toets.

De wijzigingen worden opgeslagen en de controller voert een opstartscan naar apparaten uit. Als

er aangesloten apparaten worden gevonden, toont de controller het hoofdmeetscherm voor het

apparaat op de eerste positie. Indien de controller aangesloten apparaten niet kan vinden, zie

dan Problemen oplossen op pagina 239.

Nederlands

237

Informatie betreffende de configuratie van de controller

Algemene informatie over de configuratieopties vindt u in de tabel.

1. Om naar de menuopties te gaan, selecteert sc200 installatie u in het instellingenmenu.

Optie Omschrijving

Beveiliging instellen Stelt de wachtwoordvoorkeuren in.

Uitgangen instellen Configureren van de analoge controlleruitgangen

Relais instellen Configureren van de controllerrelais

Display setup

Configureert het display van de controller

(Displayinstelling)

Datum/tijd instellen Instellen van de tijd en de datum van de controller

Datalog instellen Configureren van de opties voor logboekregistratie van gegevens. Alleen

beschikbaar als Calculation (Berekeningsoptie) is ingesteld.

Manage data (Gegevens

Selecteer het apparaat uit de lijst met geïnstalleerde componenten om het

beheren)

gegevens- of gebeurtenislogboek te bekijken

Fout houdstand Uitgangen vasthouden — houdt de uitgangen op de laatste waarde

wanneer de communicatie tussen de controller en de sensor wegvalt.

Uitgangen overdragen — schakelt naar de overdrachtsmodus wanneer de

communicatie tussen de controller en de sensor wegvalt. De uitgangen

worden op een vooraf gedefinieerde waarde ingesteld.

Berekening Configureert de rekenfunctie van de controller

sc200 informatie S/W VER: — toont de actuele versie van de controllersoftware

Bootlader VER: — toont the huidige bootloader-versie. De bootlader is een

bestand dat het hoofdbesturingssysteem voor de controller laadt

S/N: — toont het serienummer van de controller

Version (Versie): — toont de actuele versie van de controllersoftware

Discrete Input Setup

Configureert drie discrete ingangskanalen

(Discrete ingangssignalen

instellen)

Taal Wijst de in de controller gebruikte taal toe

2. Selecteer een optie en druk op ENTER om de menuoptie te activeren.

Onderhoud

V O O R Z I C H T I G

Diverse gevaren. Alleen bevoegd personeel mag de in dit deel van het document beschreven taken

uitvoeren.

238 Nederlands

Reinigen van de controller

G E V A A R

Koppel vóór onderhoudswerkzaamheden de controller altijd los van de netspanning.

Opmerking: Gebruik nooit brandbare of corrosieve oplossing voor het reinigen van de controller of delen hiervan.

Door gebruik van deze oplosmiddelen bestaat het risico dat de bescherming van het instrument wordt aangetast en

de garantie komt te vervallen.

1. Controleer of de kap van de controller goed is gesloten.

2. Maak de buitenkant van de controller schoon met een vochtige doek met water of een mengel

van water en een mild reinigingsmiddel.

Problemen oplossen

Probleem Resolutie

Controleer de configuratie van de stroomuitgang.

Test het signaal van de stroomuitgang via het submenu

Geen stroomuitgang

Test/Onderhoud. Voer een stroomwaarde in en controleer het

uitgangssignaal aan de aansluitingen van de controller.

Neem contact op met de technische ondersteuningsafdeling.

Controleer de configuratie van de stroomuitgang.

Test het signaal van de stroomuitgang via het submenu

Onjuiste stroomuitgang

Test/Onderhoud. Voer een stroomwaarde in en controleer het

uitgangssignaal aan de aansluitingen van de controller. Als de

uitgang onjuist is, voer dan een uitgangskalibratie uit.

Controleer of alle relaisaansluitingen goed vastzitten.

Als er een externe voeding wordt gebruikt, controleer dan of de

relaisbedrading in orde is.

Controleer of de relaisconfiguratie juist is.

Geen relaisactivering

Test de relaisactivering via het menu Test/Onderhoud. Het relais

moet afhankelijk van de selectie worden bekrachtigd en afvallen.

Zorg dat de controller niet in de kalibratiemodus staat en dat het

relais niet bekrachtigd wordt.

Reset de overvoedingstimer om te garanderen dat de timer niet

is afgelopen.

Controleer of de SD-kaart op de juiste manier is aangebracht (in

de juiste richting). De koperbanen moeten in de richting van het

display van de controller wijzen.

Controleer of de SD-kaart volledig in de sleuf is geschoven en of

de veervergrendeling is vastgeklikt.

De Secure Digital-geheugenkaart (SD-

Controleer of de SD-kaart op de juiste manier geformatteerd is

geheugenkaart) wordt niet door de controller

met een FAT 32-formaat. Het MMC-formaat wordt niet

herkend

ondersteund. Volg de instructies van de fabrikant van de kaart

op om de SD-kaart op een pc te formatteren.

Controleer of de kaart niet groter is dan 32 GB.

Controleer of er een SD-kaart is gebruikt. Andere kaarttypes

(zoals xSD, micro-SD, mini-SD) werken niet goed.

Nederlands 239

Probleem Resolutie

Controleer of de SD-kaart op de juiste manier geformatteerd is

met het FAT 32-formaat. Het MMC-formaat wordt niet

ondersteund. Volg de instructies van de fabrikant van de kaart

op om de SD-kaart op een pc te formatteren.

Informatie wordt niet of niet goed op de SD-

kaart opgeslagen

Als de SD-kaart eerder is gebruikt, formatteer de kaart dan met

het FAT 32-formaat, breng de kaart in de controller aan en

probeer vervolgens bestanden te downloaden.

Probeer een andere SD-kaart.

Lees de SD-kaart uit met een pc of een ander

SD-kaart vol

kaartleesapparaat. Sla belangrijke bestanden op en verwijder

vervolgens een aantal of alle bestanden op de SD-kaart.

Zorg ervoor dat een geschikte map wordt gemaakt, door de SD-

kaart in de controller te plaatsen. Er wordt automatisch een

updatefolder gemaakt.

Installeer de SD-kaart op een PC en controleer of de

De controller kan geen software-updates op

softwarebestanden zich in de juiste updatefolder bevinden.

de SD-kaart vinden

Als dezelfde SD-kaart voor meerdere controllers wordt gebruikt,

heeft elke controller een aparte folder op het systeem.

Controleer of de software-updates zich in de folder voor de

gebruikte controller bevinden.

Displaycontrast instellen

Het display is verlicht maar toont geen

karakters of de karakters zijn vaag of

Controleer of de beschermfolie van het display is verwijderd.

onscherp

Reinig de buitenzijde van de controller, inclusief het display.

Controleer of de wisselstroomaansluitingen op de juiste manier

in de controller tot stand zijn gebracht.

De controller wordt niet of met onderbrekingen

Controleer of de contactdoos, de netvoeding en de stekker alle

gestart

goed zijn aangesloten.

Neem contact op met de technische ondersteuningsafdeling

Controleer of de module op de juiste manier is geïnstalleerd.

Zorg dat de keuzeschakelaar voor de module op het juiste

nummer staat.

Netwerk of sensormodule worden niet

herkend

Verwijder de sensormodule en sluit de module aan op de

tweede analoge poort. Schakel de voeding van de controller in

en laat de controller een apparaatscan uitvoeren.

Neem contact op met de technische ondersteuningsafdeling.

240 Nederlands