Xylem MAXIBOX PLUS: 6. 6.6. 6. Installatie InstallatieInstallatie Installatie

6. 6.6. 6. Installatie InstallatieInstallatie Installatie: Xylem MAXIBOX PLUS

background image

nl 

nl 

nl 

nl     

52

6. 6. 6. 6. Installatie Installatie Installatie Installatie    

    

              

              

              

              Informatie voor de installateur Informatie voor de installateur Informatie voor de installateur Informatie voor de installateur    

De  installatiewerkzaamheden  mogen  uitsluitend  door  ervaren  en  gekwalificeerd  personeel  uitgevoerd 

worden.  Gebruik  geschikte  gereedschappen  en  beschermingsmiddelen.  Respecteer  de  veiligheidsnormen. 

Voor wat betreft de keuze van de installatieplaats en de hydraulische en elektrische aansluitingen moeten de 

reglementen, de wetten en de plaatselijke en/of nationale van kracht zijnde normen steeds in acht genomen 

worden. 

De elektropompen mogen niet geïnstalleerd worden voordat de tank is ingegraven. 

    

    

Lees deze gebruiksaanwijzing, die van het station, de elektropompen, die van de eventuele schakelkast en 

die van eventuele andere onderdelen van het station vóór de installatie. 

    

    

De  aansprakelijk  voor  de  installatie  van  het  station  conform  de  van  kracht  zijnde  richtlijnen  rust  op  het  bedrijf  dat  de  installatie 

uitvoert. Indien het product duidelijke tekens van beschadiging vertoont, mag het product in geen geval geïnstalleerd worden en 

moet de servicedienst gecontacteerd worden. 

6.1

6.1

6.1

6.1

Positionering van de tank

Positionering van de tank

Positionering van de tank

Positionering van de tank    

De tank moet ondergronds geïnstalleerd worden, buiten de gebouwen. 

Bevestig de tank op gepaste wijze zodat ze niet kan draaien en drijven. 

Bescherm de tank tegen vriestemperaturen. 

Ga niet op het deksel staan. 

Voorzie gepaste systemen die de aanwezigheid van de tank signaleren zodat mogelijke onopzettelijke schade wordt vermeden.  

6.1.1

6.1.1

6.1.1

6.1.1

Voorbereiding van de kuil

Voorbereiding van de kuil

Voorbereiding van de kuil

Voorbereiding van de kuil    

De kuil moet 300 mm dieper zijn dan het voorziene installatieniveau. Voorzie voldoende afstand tussen de zijkanten van de tank en 

de  wanden  van  de  kuil.  Wanneer  de  installatie  wordt  uitgevoerd  in  kleihoudende,  korrelige  of  modderige  terreinen  moet  een 

geotextielen doek rondom alle oppervlakken van de kuil gepositioneerd worden om te vermijden dat het vulmateriaal van de kuil zich 

mengt met de ondergrond (zie deel 12.1). 

6.1.2

6.1.2

6.1.2

6.1.2

Het vullen van de kuil

Het vullen van de kuil

Het vullen van de kuil

Het vullen van de kuil    

Controleer tijdens het vullen steeds of de tank verticaal gepositioneerd is. 

Het vulmateriaal moet een korrelgrootte tussen 2 en 36 mm hebben. Het vullen moet uitgevoerd worden voordat de oppervlakte van 

het grondwater het niveau van het vulmateriaal bereikt. Zie deel 12.2. 

1. Voorzie op de bodem van de kuil een laag vulmateriaal van 300 mm dik (A). Druk goed aan en nivelleer het oppervlak. Positioneer 

de tank. 

2. Voorzie een laag vulmateriaal tot een minimum hoogte van 700 mm (B). Voorzie het volgende vulmateriaal en druk het aan, met 

opeenvolgende lagen van maximum 50 mm dik. Het vullen van het bovenste deel (C) mag geen stenen bevatten die groter zijn 

dan 50 mm. 

In  geval  van  moeilijke  terreinen  (ondoordringbare,  kleihoudende  terreinen),  of  als  van  grondwater  aanwezig  is,  moet  een  laag 

cement van 200 mm dik voorzien worden. Bovendien moet een stabiliserende laag cement rond de tank voorzien worden. Zie deel 

12.1. 

Hoogte tank [mm] 

Diameter cementbasis - Ø [meter] 

Volume cement [m³] 

van 1300 tot 1650 

1.8 meter 

0.9 

van 2000 tot 2700 

1.8 meter 

1.4 

6.2

6.2

6.2

6.2

Hydraulische aansluiting

Hydraulische aansluiting

Hydraulische aansluiting

Hydraulische aansluiting    

De hydraulische aansluitingen mogen uitsluitend tot stand gebracht worden door ervaren personeel, waarbij 

de geldende voorschriften in acht genomen moeten worden. 

    

Afhankelijk  van  het  type  van  installatie  en  de  plaatselijke  van  kracht  zijnde  normen  kan  het  noodzakelijk  zijn  om  een  sifon,  een 

terugslagklep  en/of  een  kraan  op  de  verbindingsleiding  met  het  openbare  of  particuliere  rioolstelsel  of  andere  leidingen  te 

installeren. Hiervoor moeten steeds de reglementen, de wetten en de plaatselijke en/of nationale van kracht zijnde normen in acht 

genomen worden. Er wordt in ieder geval aanbevolen om terugslagkleppen en afsluitkleppen vóór en na het station te plaatsen. In 

deel 12.11 wordt een installatievoorbeeld gegeven. 

Alle leidingen moeten zodanig geïnstalleerd worden dat ze niet belast worden. De leidingen mogen de tank 

niet belasten. Controleer of de elektropompen goed aan de leidingen bevestigd zijn en of alle hydraulische 

aansluitingen goed vastgedraaid en waterdicht zijn. 

Indien  nodig  moeten  gepaste  middelen  voorzien  worden  om  te  voorkomen  dat  trillingen  ontstaan,  en  de  leidingen  moeten 

beschermd worden tegen de vorming van ijs. 

    

6.2.1

6.2.1

6.2.1

6.2.1

Aansluiting op de inlaatleiding

Aansluiting op de inlaatleiding

Aansluiting op de inlaatleiding

Aansluiting op de inlaatleiding    

Lijm de mal vast op de platte zone van de openingen. Doorboor de tank met behulp van een frees (Ø opening 167.5 mm). Installeer 

de pakking met Ø 160 mm. Rond de leiding gepast af tot een buitendiameter van 160 mm. Breng smeermiddel aan en plaats de 

leiding in de pakking. Zie deel 12.3. 

LET OP 

background image

nl

nl

nl

nl    

53 

6.2.2

6.2.2

6.2.2

6.2.2

Aansluiting op de toevoerleiding

Aansluiting op de toevoerleiding

Aansluiting op de toevoerleiding

Aansluiting op de toevoerleiding    

Sluit de toevoerleiding van de tank aan op de leiding die is verbonden op het rioolstelsel met behulp van een geschroefdrade/gladde 

mof van PVC die kan gelijmd worden (zie deel 12.4). Er wordt aanbevolen om een flexibele verbinding te installeren tussen de tank 

en de leiding die is aangesloten op het rioolstelsel, zodat het stuk gaan wordt vermeden als gevolg van verzakkingen van het terrein. 

Installeer een terugslagklep in de leiding die naar het openbare of particuliere roolstelsel loopt. Op deze manier wordt een terugloop 

van vloeistoffen vermeden. Respecteer steeds de reglementen, de wetten en de van kracht zijnde plaatselijke en/of nationale normen. 

6.2.3

6.2.3

6.2.3

6.2.3

Aansluiting op de ventilatieleiding

Aansluiting op de ventilatieleiding

Aansluiting op de ventilatieleiding

Aansluiting op de ventilatieleiding    

Maak in het bovenste deel van 1 van de 2 vlakke oppervlakken een gat dat even groot is als de leiding voor de ventilatie. Verbind de 

ventilatieleiding op de tank met behulp van een verbindingsstuk (niet bijgeleverd). Zie deel 12.5.  

De ventilatieleiding en de elektrische aansluitingen moeten voorzien worden in 2 afzonderlijke kanalen. 

    

6.3

6.3

6.3

6.3

H

H

H

Haken 

aken 

aken 

aken voor de kettingen

voor de kettingen

voor de kettingen

voor de kettingen voor

 voor

 voor

 voor het heffen

 het heffen

 het heffen

 het heffen de elektropompen

 de elektropompen

 de elektropompen

 de elektropompen    

De haken bevinden zich op de balk van roestvrij staal. Op de balk zijn 2 gebogen voetjes aanwezig waardoor de kettingen van de 

pompen kunnen bevestigd worden (zie deel 12.6). 

6.4

6.4

6.4

6.4

Passag

Passag

Passag

Passage van de kabels

e van de kabels

e van de kabels

e van de kabels    

De kabelklemmen van de elektropompen moeten geïnstalleerd worden op het bovenste deel van de zone van de opening van de 

inlaatleiding. Stop de kabels in deze kabelklemmen. Controleer of de kabels voldoende lang zijn om nogmaals de elektropompen te 

bereiken. Scheid de aardekabel van de stroomkabel van de elektropompen. 

De kabelklemmen voor de vlotters moeten geïnstalleerd worden op de vlakke zone boven de haken voor de vlotters. Stop de kabels 

in deze kabelklemmen. Controleer of de kabel voldoende lang is. Regel de lengte van de kabels, en bevestig ze op de haken. Zie deel 

12.7. 

6.5

6.5

6.5

6.5

Vlotters

Vlotters

Vlotters

Vlotters    

Er zijn 2 vlotters voorzien voor de start en voor het alarm. Bevestig de vlotters op de daarvoor bestemde haken die in de tank zijn 

voorzien. Er wordt aanbevolen om het niveau van de vlotter voor de start te regelen ter hoogte van de handgreep voor het heffen 

van de elektropompen en om de vlotter voor het alarm 50 cm hoger te regelen. 

6.6

6.6

6.6

6.6

Montage van de elek

Montage van de elek

Montage van de elek

Montage van de elektropompe

tropompe

tropompe

tropompennnn    

Raadpleeg de aanwijzingen voor de installatie die bij de elektropompen worden geleverd. Controleer of de rotatiezin van de rotoren 

correct is voordat de elektropompen geïnstalleerd worden. 

Voordat de elektropompen geïnstalleerd worden, moeten eventuele vreemde deeltjes van de bodem van de 

tank verwijderd worden. 

Sluit de elektrpompen aan op de adapters voor de slede. Installeer de elektropompen in de tank. 

6.7 

6.7 

6.7 

6.7      Elektrische aansluiting

Elektrische aansluiting

Elektrische aansluiting

Elektrische aansluiting    

De  elektrische  aansluitingen  mogen  uitsluitend  uitgevoerd  worden  door  een  gekwalificeerde  installateur, 

waarbij van kracht zijnde normen gerespecteerd moeten worden. 

    

Controleer of het type van het net, de voedingsspanning en -frequentie overeenstemmen met de nominale 

gegevens  van  de  onderdelen  van  het  station.  Er  moet  een  geschikte  bescherming  van  de  elektrische  lijn 

tegen kortsluiting voorzien worden. 

Voordat  de  elektrische  aansluiting  wordt  uitgevoerd  moet  deze  handleiding,  die  van  het  station,  van  de 

elektropompen,  van  de  eventuele  schakelkast  en  van  de  andere  onderdelen  van  het  station  doorgelezen 

worden, evenals de aanwijzingen en de eventuele elektrische schema’s. 

Voordat de werkzaamheden worden uitgevoerd, moet gecontroleerd worden of alle aansluitingen (ook de 

potentiaalvrije aansluitingen) spanningsvrij zijn. 

Op  de  voedingslijn  moet,  tenzij  de  geldende  plaatselijke  voorschriften  andere  bepalingen  opleggen,  het  volgende  geïnstalleerd 

worden: 

een beveiliging tegen kortsluiting; 

een aardlekbeveiliging (“herstelzekering”) met een hoge gevoeligheid (30 mA) als extra beveiliging tegen elektrische schokken 

voor het geval de aarding inefficiënt is; 

een scheidingssysteem van het net met een opening tussen de contacten van minimum 3 mm. 

Bevestig  de  kabels  zodanig  dat  geen  te  scherpe  bochten  worden  gevormd.  Zorg  er  voor  dat  de  kabels  niet  kunnen  aangezogen 

worden door de elektropompen. Controleer of de vloeistof niet in de kabels kan sijpelen als gevolg van haarfijne scheurtjes. Plaats de 

kabels van de elektropompen en van de vlotters in de daarvoor bestemde kabelklemmen, en sluit ze aan op de schakelkast. 

Voer de aardaansluiting van de installatie uit conform de van kracht zijnde normen. Sluit de eventueel aanwezige aardekabel aan op 

de steunen van de staven en op de balk die aanwezig is in het reservoir. 

De  binnenkant  van  de  tank  is  een  vochtige  ruimte.  Voorzie  gepaste  elektrische  beschermingen.  Gebruik  correct  geïsoleerde 

koppelingen. 

Voer de aansluiting op het elektriciteitsnet uit. 

Оглавление