Hach-Lange LDO Sensor – страница 8
Инструкция к Hach-Lange LDO Sensor

Afbeelding 1 LDO-sensor
1 Sensorkap 3 1 inch NPT
2 Temperatuursensor 4 Connector, snelkoppeling (standaard)
Componentenlijst van LDO-sensor
Zorg ervoor dat alle componenten die in Afbeelding 2 worden weergegeven, zijn ontvangen. Neem
onmiddellijk contact op met de fabrikant of een verkoopvertegenwoordiger in geval van ontbrekende
of beschadigde onderdelen. Raadpleeg Afbeelding 2.
Afbeelding 2 Componentenlijst van sensor
1
1 LDO-sensor
2 Kalibratietassen (2x)
1
Meegeleverde handleiding is niet weergegeven.
Installatie
Bevestig het sensortype
G E V A A R
Explosiegevaar. Sluit alleen randapparatuur aan die duidelijk gemarkeerd is als gecertificeerd voor
gevaarlijke omgevingen van Klasse 1, Divisie 2.
L E T O P
Deze productversie die gecertificeerd is voor gevaarlijke omgevingen voldoet niet aan de vereisten van de
Richtlijn 94/9/EG (ATEX-richtlijn).
1. Ga naar het connectoruiteinde van de kabel.
Nederlands 141

2. Lees het label aan het connectoruiteinde van de kabel. Sensoren die gecertificeerd zijn voor
gevaarlijke omgevingen zijn voorzien van een label met "Geclassificeerd: Klasse 1, Divisie 2".
3. Onderzoek de connector.
•
Sensoren die gecertificeerd zijn voor gevaarlijke omgevingen hebben een connector met
veiligheidsvergrendeling. Raadpleeg Afbeelding 3 op pagina 142.
• Sensoren die niet gecertificeerd zijn voor gevaarlijke omgevingen hebben een connector met
snelkoppeling, zonder veiligheidsvergrendeling.
Sensor aansluiten in een gevaarlijke omgeving
G E V A A R
Explosiegevaar. Dit apparaat is geschikt voor gebruik in ongevaarlijke omgevingen of in gevaarlijke
omgevingen van klasse 1, divisie 2, groepen A, B, C, D in combinatie met gespecificeerde sensoren en
opties en indien geïnstalleerd volgens het installatieschema voor gevaarlijke omgevingen. Houd u
tijdens de installatie altijd aan het installatieschema en aan de van toepassing zijnde elektrotechnische
voorschriften.
G E V A A R
Explosiegevaar. Koppel elektrische componenten of circuits van het instrument alleen aan of los als de
stroom uitgeschakeld is of als de zone ongevaarlijk is.
L E T O P
Gebruik in een gevaarlijke omgeving alleen een gecertificeerde sensor en kabelvergrendeling. De gecertificeerde
versie voor gevaarlijke omgevingen van dit product voldoet niet aan de vereisten van de Richtlijn 94/9EG-(ATEX-
richtlijn).
Raadpleeg Bevestig het sensortype op pagina
141 voor meer informatie.
1. Verwijder de connectorkap van de controller. Bewaar de connectorkap om de connectoropening
af te dichten in geval de sensor moet worden verwijderd.
2. Sluit de sensor aan op de controller. Raadpleeg de gebruikshandleiding van de controller voor
meer informatie.
3. Sluit de veiligheidsvergrendeling op de connector.
4. Verwijder de veiligheidsvergrendeling van de connector met een kleine, smalle schroevendraaier.
Raadpleeg Afbeelding 3.
Afbeelding 3 Veiligheidsvergrendeling van connector
142 Nederlands

Sensor aansluiten in een ongevaarlijke omgeving
Raadpleeg Afbeelding 4 om een LDO-sensor aan te sluiten op een sc controller. Raadpleeg de
specifieke handleiding van de sc controller voor instructies van vaste bedrading.
Afbeelding 4 Sluit de LDO-sensor aan (sensor voor ongevaarlijke omgeving is afgebeeld)
Als de sensor is aangebracht, dient u voor nieuwe sensoren te scannen. Raadpleeg Installeer de
sensor op pagina
143.
Installeer de sensor
De sensor kan op twee manieren worden geïnstalleerd:
• Sluit de sensor aan als de controller is uitgeschakeld. Als de controller is ingeschakeld, zoekt hij
naar sensoren en installeert hij deze.
• Sluit de sensor aan als de controller is ingeschakeld. Gebruik de opdracht Apparaten scannen om
de nieuwe sensor te installeren:
Optie Omschrijving
sc200-controller Ga naar MENU>TEST/MAINT (TEST/ONDERH)>SCAN DEVICE (APP. SCANNEN)
sc100-controller Ga naar MENU>TEST/MAINT (TEST/ONDERH)>SCAN SENSORS (SENSOREN
SCANNEN)
sc1000-controller Ga naar MENU>SYSTEM SETUP (SYSTEEM SETUP)>DEVICE MANAGEMENT
(APPARAATBEHEER)>SCANNING FOR NEW DEVICES (OP NIEUWE APPARATEN
SCANNEN)
Raadpleeg Sensor aansluiten in een ongevaarlijke omgeving op pagina
143 voor digitale
sensoraansluiting.
Sensorinstallatie-opties
De installatie- en accessoire-opties die beschikbaar zijn voor de LDO-sensor worden geleverd met
installatie-instructies in de hardwarekit. Afbeelding 5 toont verschillende montageopties. Voor het
monteren van hardware raadpleegt u Reservedelen en accessoires op pagina 153.
Nederlands 143

Afbeelding 5 Montageopties
1 Rail-montage 4 Ketting-montage
2 Vlotter-montage 5 Gemeenschappelijke montage
3 Airblastmontage
Bediening
Gebruikersnavigatie
Raadpleeg de documentatie van de controller voor een beschrijving van het toetsenpaneel en voor
informatie over het navigeren.
Configureer de sensor
Gebruik het configuratiemenu voor het invullen van de identificatie-informatie voor de sensor en voor
het wijzigen van de opties voor gegevensverwerking en -opslag.
Zie voor informatie over sensorinstallatie Installeer de sensor op pagina
143.
Zorg ervoor dat alle waarden in het configuratiemenu juist zijn voor de applicatie.
1. Ga naar MENU>SENSOR SETUP (SENSORINSTELLING)>[Select Sensor (Selecteer
sensor)]>CONFIGURE (CONFIGUREREN).
2. Selecteer een optie, ENTER. Een lijst met beschikbare opties wordt weergegeven in
onderstaande tabel.
144 Nederlands

Optie Omschrijving
NAAM BEWERKEN Wijzigt de naam die overeenkomt met de sensor bovenaan op het
meetscherm. De naam is beperkt tot 10 karakters en mag bestaan uit een
willekeurige combinatie van letter, cijfers, spaties en interpunctietekens.
SET UNITS (EENHEDEN
TEMP–Stelt de temperatuureenheid in op °C (standaard) of °F.
INSTELLEN)
MEASURE (METEN)–Stelt de meeteenheden in op mg/l, ppm of %
ALT/PRESS (ALT/DRUK)–Stelt de hoogte in op m of ft of stelt de
atmosferische drukeenheden in op mmHg of torr. (Standaardwaarde = 0 ft)
ALT/PRESS Voer de waarde van de hoogte of atmosferische druk in. Deze waarde moet
nauwkeurig zijn om metingen van het verzadigingspercentage en kalibratie
in lucht te voltooien. (Standaard = 0 ft).
ZOUTGEHALTE Voer de waarde van het zoutgehalte in. Zoutgehalte: 0,00 tot 250,00 delen
per duizend (‰). Raadpleeg Correctiewaarde van zoutgehalte invoeren
op pagina 146 voor meer informatie. (Standaardwaarde = 0)
SIGNAALGEMIDDELDE Stelt het tijdsinterval in op gemiddelde signalen in seconden
CLEAN INTRVL
Stelt het tijdsinterval in voor handmatige sensorreiniging in dagen
(REINIGINGSINTERVAL)
(Standaardwaarde = 0 dagen. Een waarde van 0 dagen schakelt het
reinigingsinterval uit.)
RESET CLN INTRVL
Stelt het tijdsinterval in op het laatst bewaarde reinigingsinterval
(REINIGINGSINTERVAL
RESETTEN)
LOG SETUP Stelt het tijdsinterval voor gegevensopslag in de datalogger in—0,5, 1, 2, 5,
10, 15 (standaard), 30, 60 minuten.
SET DEFAULTS Herstelt de configureerbare standaardwaarden voor de sensor. Wijzigt de
instelling voor helling of offset niet.
Voer de waarde van de atmosferische druk in
De fabrieksinstelling voor atmosferische (lucht)druk is 0 ft of zeeniveau. Om de standaardwaarde te
wijzigen, gebruikt u de stappen in deze procedure. De afstelling voor luchtdruk wordt ingevoerd als
hoogte- of drukeenheden (gewenst).
Opmerking: Nauwkeurige luchtdruk is belangrijk voor verzadigde luchtkalibratie (Kalibratie met lucht
op pagina
147). Gebruik alleen absolute druk, geen aangepaste. Als de absolute luchtdruk onbekend is, gebruikt u
de correcte hoogte voor de locatie.
1. Ga naar MENU>SENSOR SETUP (SENSORINSTELLING)>[Select Sensor (Selecteer
sensor)]>CONFIGURE (CONFIGUREREN)>SET UNITS (EENHEDEN INSTELLEN)>AIR
PRESS/ALT UNITS (EENHEDEN LUCHTDRUK/ALT.).
2. Selecteer één van de genoemde opties:
Optie Omschrijving
ft Feet (voet)—meeteenheid voor hoogte
m Meters—metrische eenheid voor hoogtemeting
mmHg Millimeter kwikdruk—metrische eenheid voor meting van absolute luchtdruk
torr Meeteenheid voor absolute luchtdruk
3. Bevestig de selectie. Het invoerscherm voor de waarden geeft de geselecteerde units weer.
4. Voer de waarde in en bevestig.
Nederlands 145

Correctiewaarde van zoutgehalte invoeren
Metingen van opgelost zuurstof in zoutmonsters kunnen een zichtbare DO-waarde aantonen die erg
verschilt van de werkelijke DO-waarde. Om de invloed van opgeloste zouten in een monster te
corrigeren, voert u een correctiefactor voor het zoutgehalte in.
Opmerking: Als de aanwezigheid of hoeveelheid van het zoutgehalte in het proces onbekend is, raadpleegt u het
technisch personeel voor behandelingsfaciliteiten.
1. Gebruik een geleidbaarheidsmeter om de geleidbaarheid van het monster te meten in mS/cm bij
een referentietemperatuur van 20 °C (68 °F).
2. Gebruik Tabel 1 om de correctiefactor van het zoutgehalte in delen per duizend van (‰)
verzadiging te schatten.
Opmerking: De chloride-ionconcentratie in g/kg is gelijk aan het chloorgehalte van het monster. Zoutgehalte
wordt berekend met de formule: Zoutgehalte = 1,80655 × chloorgehalte.
Zoutgehalte kan worden berekend met de relatie in sectie 2520 B van Standard Methods for the
*
Examination of Water and Wastewater.
,
3. Ga naar MENU>SENSOR SETUP (SENSORINSTELLING)>[Select Sensor (Selecteer
sensor)]>CONFIGURE (CONFIGUREREN)>SALINITY (ZOUTGEHALTE).
4. Voer de correctiefactor van het zoutgehalte in en bevestig.
Tabel 1 Verzadiging van zoutgehalte (‰) per geleidbaarheidswaarde (ms/cm)
mS/cm ‰ mS/cm ‰ mS/cm ‰ mS/cm ‰
5 3 16 10 27 18 38 27
6 4 17 11 28 19 39 28
7 4 18 12 29 20 40 29
8 5 19 13 30 21 42 30
9 6 20 13 31 22 44 32
10 6 21 14 32 22 46 33
11 7 22 15 33 23 48 35
12 8 23 15 34 24 50 37
13 8 24 17 35 25 52 38
14 9 25 17 36 25 54 40
15 10 26 18 37 26
Lineaire uitgang op de controller configureren
Lineaire uitgangen verzenden sensorgegevens naar PLC, SCADA of een andere
gegevensverzamelsysteem.
1. Ga naar het menu Uitvoerinstelling van de controller.
Optie Omschrijving
sc200 Ga naar MENU>SETTINGS (INSTELLINGEN)>sc200 SETUP (INSTALLATIE sc200)>OUTPUT
SETUP (UITGANG SETUP)>[Select Output (Selecteer uitgang)]>SET FUNCTION (KIES
FUNCTIE).
*
Standard Methods for the Examiniation of Water and Wastewater, 20e editie. Editors Lenore S.
Clesceri, Arnold E. Greenberg en Andrew D. Eaton, p. 2-48-2-29 (1998). De relatie tussen
chloorgehalte en de oplosbaarheid van zuurstof wordt gegeven in dezelfde referentie in 4500-O:I
p. 4-131.
146 Nederlands

Optie Omschrijving
sc100 Ga naar MENU>SYSTEM SETUP (SYSTEEM SETUP)>OUTPUT SETUP (UITGANG
SETUP)>[Select Output (Selecteer uitgang)]>SET FUNCTION (KIES FUNCTIE).
sc1000 Ga naar MENU>SYSTEM SETUP (SYSTEEM SETUP)>OUTPUT SETUP (UITGANG
SETUP)>[Select Output (Selecteer uitgang)]>SET FUNCTION (KIES FUNCTIE).
2. Stel de functie voor de controller in.
Optie Omschrijving
sc200 LINEAIR
sc100 LINEAIR (standaardwaarde)
sc1000 LINEAIR (standaardwaarde)
Modbus-registers
Een lijst van Modbus-registers is beschikbaar voor netwerkcommunicatie. Ga voor meer informatie
naar www.hach.com of www.hach-lange.com.
Kalibratie voor metingen
De sensor is gekalibreerd volgens specificatie in de fabriek. De fabrikant raadt kalibratie af, tenzij
regelmatig vereist door officiële instanties. Als kalibratie is vereist, laat u de sensor in evenwicht
komen met het proces vóór kalibratie. Kalibreer de sensor niet tijdens het instellen.
Tabel 2 toont opties voor kalibratie.
Tabel 2 Kalibratie-opties
Optie Omschrijving
LUCHTKAL. Aanbevolen kalibratiemethode. Deze kalibratie wijzigt de helling.
MONSTERKAL. Kalibratie volgens vergelijking met een handheld DO-meter. Deze kalibratie wijzigt de
offset.
STAND.KAL. RESETTEN Stelt de kalibratiewaarde voor de steilheid (helling) en offset terug naar de
fabrieksinstellingen: standaardwaarde=1,0; standaardoffset=0,0
Kalibratie met lucht
Gebruikersopmerkingen:
•
Zorg ervoor dat er zich water in de kalibratietas bevindt.
• Zorg ervoor dat de afdichting tussen de kalibratietas en de behuizing van de sensor goed afdicht.
• Zorg ervoor dat de sensor droog is tijdens kalibratie.
• Zorg ervoor dat de luchtdruk-/hoogte-instelling nauwkeurig is voor de kalibratielocatie.
• Laat de sensortemperatuur voldoende stabiliseren tot de omgevingstemperatuur van de
kalibratietas. Bij een groot temperatuurverschil tussen het proces en de kalibratielocatie kan het
stabiliseren 15 minuten duren.
1. Verwijder de sensor uit het proces. Reinig de sensor met een natte doek.
2. Plaats de gehele sensor in een kalibratietas met 25-50 ml water. Zorg ervoor dat de sensorkap
niet in contact komt met het water in de kalibratietas en dat er zich geen druppels op de
sensorkap bevinden (Afbeelding 6).
3. Gebruik een rubberen ring, binder of hand om een afdichting om de behuizing van de sensor te
creëren.
4. Laat het instrument 15 minuten stabiliseren vóór de kalibratie. Voorkom tijdens stabilisatie direct
zonlicht op de kalibratietas.
Nederlands 147

5. Zorg ervoor dat de huidige absolute luchtdruk of hoogte juist is geconfigureerd. Raadpleeg Voer
de waarde van de atmosferische druk in op pagina
145.
Opmerking: De fabrikant beveelt het gebruik van absolute of werkelijke luchtdruk aan als beste
praktijkmethode.
6. Ga naar MENU>SENSOR SETUP (SENSORINSTELLING)>[Select Sensor (Selecteer
sensor)]>CALIBRATE (KALIBREREN)>AIR CAL. (LUCHTKAL.)
7. Selecteer de optie voor het uitgangssignaal tijdens de kalibratie:
Optie Omschrijving
Actief Het instrument verzendt de actuele uitgangsmeetwaarde tijdens de kalibratieprocedure.
Hold De sensoruitgangswaarde wordt vastgezet op de actuele meetwaarde tijdens de
kalibratieprocedure.
Transfer Tijdens de kalibratie wordt een vooraf ingestelde waarde verzonden. Raadpleeg de
gebruikershandleiding van de controller om de vooraf ingestelde waarde te wijzigen.
8. De controller toont "Move the probe to bag" ("Verplaats sensor naar tas"). Wacht totdat de
waarde stabiel is. Druk op ENTER om de stabiele waarde te accepteren. Laat de kalibratie
voortduren totdat op het display "Complete" ("Voltooid") wordt weergegeven.
9. Als de sensor is gekalibreerd, plaatst u de sensor in het proces. Druk op ENTER.
Afbeelding 6 Luchtkalibratieprocedure
Als de waarde niet stabiliseert, wordt op het display "Unable to Calibrate" ("Kalibratie onmogelijk")
weergegeven, gevolgd door een foutmelding. Tabel 3 toont de foutmelding en de oplossing voor
kalibratieproblemen.
Tabel 3 Foutmeldingen van luchtkalibratie
Bericht Omschrijving Oplossing
Kal. mislukt, steilheidswaarde hoog De berekende steilheidswaarde is te hoog. Herhaal de kalibratie.
Kal. mislukt, steilheid laag De berekende steilheidswaarde is te laag. Herhaal de kalibratie.
Kal. mislukt, onstabiel De waarde is niet gestabiliseerd binnen de
Herhaal de kalibratie.
maximaal toegestane kalibratietijd.
Monster KAL - kalibratie volgens vergelijking
Bij deze kalibratiemethode wordt gebruik gemaakt van een alternatieve sensor die aan een
handheldmeter is bevestigd.
1. Plaats de alternatieve processor in het proces. Plaats de tweede sensor zo dicht mogelijk bij de
eerste sensor.
148 Nederlands

2. Wacht totdat de DO-waarde stabiel is.
3. Op de controller van de eerste sensor gaat u naar MENU>SENSOR SETUP
(SENSORINSTELLING)>[Select Sensor (Selecteer sensor)]>CALIBRATE
(KALIBREREN)>SAMPLE CAL (MONSTER KAL).
4. Selecteer de optie voor het uitgangssignaal tijdens de kalibratie:
Optie Omschrijving
Actief Het instrument verzendt de actuele uitgangsmeetwaarde tijdens de kalibratieprocedure.
Hold De sensoruitgangswaarde wordt vastgezet op de actuele meetwaarde tijdens de
kalibratieprocedure.
Transfer Tijdens de kalibratie wordt een vooraf ingestelde waarde verzonden. Raadpleeg de
gebruikershandleiding van de controller om de vooraf ingestelde waarde te wijzigen.
5. De controller toont:
•
"Press ENTER when stabilized" ("Druk op ENTER na stabilisatie")
• Meting van de huidige opgeloste zuurstof
• De huidige temperatuurmeting
6. Als de meting stabiel is, drukt u op ENTER. Op het display wordt een invoerscherm
weergegeven.
Opmerking: De meting is doorgaans na 2 tot 3 minuten stabiel.
Als de waarde niet stabiliseert, wordt op het display "Unable to Calibrate" ("Kalibratie onmogelijk")
weergegeven, gevolgd door een foutmelding. Tabel 4 toont de foutmelding en de oplossing voor
kalibratieproblemen.
Tabel 4 Foutmeldingen van monsterkalibratie
Bericht Omschrijving Oplossing
Kal. mislukt, offset hoog De berekende offsetwaarde is te hoog. Herhaal de kalibratie.
Kal. mislukt, offset laag De berekende offsetwaarde is te laag. Herhaal de kalibratie.
Kal. mislukt, onstabiel De waarde is niet gestabiliseerd binnen de maximaal
Herhaal de kalibratie.
toegestane kalibratietijd.
Kalibratieprocedure sluiten
1. Tijdens de kalibratie drukt u op de toets TERUG. Er worden drie mogelijkheden getoond:
Optie Omschrijving
ABORT (AFBREKEN) Stop de kalibratie. Een nieuwe kalibratie moet vanaf het begin starten.
TERUG NAAR KAL Keer terug naar de huidige kalibratie.
LEAVE (VERLATEN) Verlaat de kalibratie tijdelijk. Toegang naar andere menu's is toegestaan terwijl de
kalibratie op de achtergrond wordt voortgezet. Een kalibratie voor een tweede
sensor (indien aanwezig) kan worden gestart. Druk op de toets MENU om naar de
kalibratie terug te keren en selecteer Sensor Setup, [Select Sensor].
2. Selecteer één van de opties. Bevestig.
Kalibratiestandaarden resetten
Kalibratie-instellingen kunnen worden teruggezet naar de fabrieksinstellingen. Steilheids- en
offsetwaarden worden respectievelijk ingesteld op 1,0 en 0,0.
1. Ga naar MENU>SENSOR SETUP (SENSORINSTELLING)>[Select Sensor (Selecteer
sensor)]>CALIBRATE (KALIBREREN)>RESET CAL DEFLT (KALIBRATIESTANDAARD
RESETTEN).
Nederlands 149

2. Op het display wordt een bevestigingsbericht weergegeven. Bevestig om de sensor te resetten
naar de kalibratiecurve van de standaardfabrieksinstellingen.
Onderhoud
G E V A A R
Diverse gevaren. Alleen bevoegd personeel mag de in dit deel van het document beschreven taken
uitvoeren.
G E V A A R
Explosiegevaar. Koppel elektrische componenten of circuits van het apparaat alleen aan of los als de
stroom uitgeschakeld is of als de zone ongevaarlijk is.
G E V A A R
Explosiegevaar. Vervanging van componenten kan ertoe leiden dat het apparaat niet meer geschikt is
voor gebruik in omgevingen van klasse 1, divisie 2. Vervang componenten alleen als de stroom
uitgeschakeld is of als de zone ongevaarlijk is.
L E T O P
Deze productversie die gecertificeerd is voor gevaarlijke omgevingen voldoet niet aan de vereisten van de
94/9/EG-Richtlijn (ATEX-richtlijn).
Onderhoudsschema
Het onderhoudsschema toont minimale intervallen voor regelmatige onderhoudstaken. Voer
onderhoudstaken vaker uit voor toepassingen waarbij de elektroden worden vervuild.
Opmerking: Demonteer de sensor niet voor onderhoud of reiniging.
Onderhoudswerk Minimale aanbevolen frequentie
De sensor reinigen 90 dagen
Controleer de sensor op schade 90 dagen
De sensor kalibreren Zoals aanbevolen door officiële instanties
De sensor reinigen
Reinig de buitenkant van de sensor met een zachte, vochtige doek.
Opmerking: Als de sensorkap moet worden verwijderd voor reiniging, voorkom dan langdurig direct zonlicht op de
binnenkant van de kap.
Stel het reinigingsinterval in of wijzig deze
Bij sommige toepassingen is mogelijk een kortere of langere tijdsduur nodig tussen handmatige
sensorreinigingen. Het standaardreinigingsinterval is 0 dagen. Om het interval te wijzigen, raadpleegt
u de stappen van deze procedure.
1. Ga naar MENU>SENSOR SETUP (SENSOR SETUP)>[Select Sensor (Selecteer
sensor)]>CONFIGURE (CONFIGUREREN)>CLEAN INTRVL. (REINIGINGSINTRVL.)
2. Wijzig indien nodig de weergegeven waarde. Bevestig de wijziging.
• Om het reinigingsinterval uit te schakelen, stelt u de waarde in op '0'.
150 Nederlands

Sensorkap vervangen
W A A R S C H U W I N G
Mogelijk explosiegevaar. De instelkap van de sensor is niet geschikt voor gebruik in gevaarlijke
omgevingen.
Vervangende sensorkappen en instelkappen worden met de installatie-instructies meegeleverd.
Raadpleeg de bijgeleverde instructies om de kap te vervangen.
Voor de beste resultaten en nauwkeurigheid, vervangt u de sensorkap:
•
Elke twee jaar
• Als routine-inspectie aanzienlijke slijtage van de sensorkap aantoont
Problemen oplossen
Diagnose- en testmenu
Het menu om te testen en voor diagnostiek toont de huidige en historische informatie over de LDO-
sensor.
Voor toegang tot het diagnose- en testmenu gaat u naar MENU>SENSOR SETUP
(SENSORINSTELLING>[Selecteer sensor]>DIAG/TEST.
Raadpleeg Tabel 5.
Tabel 5 DIAG/TEST-menu
Optie Omschrijving
SENSOR INFO SOFTWAREVERS—Toont de geïnstalleerde softwareversie
BOOTVERSIE—Toont de geïnstalleerde bootversie
DRIVER VERS (VERS STUURPRGRM)—Toont het geïnstalleerde
stuurprogramma van de software
LOT CODE
Toont de partijcode van de sensorkap
(PRODUCTIECODE)
SERIENUMMER Serienummer van sensor
STEILHEIDSCORR. Past de kalibratiewaarde voor steilheid aan.
Bereik: 0,50 tot 2,00
OFFSET CORR Past de offsetwaarde van de kalibratie aan (mg/l of ppm).
Bereik: –3,00 tot +3,00
PHASE DIAG (DIAG.FASE) Toont de fase voor totale, rode en blauwe golflengten. Wordt één keer per
seconde bijgewerkt.
AMPL DIAG (AMPL DIAG) Toont de amplitude voor totale, rode en blauwe golflengten. Wordt één keer per
seconde bijgewerkt.
DAYS TO CLEAN (DAGEN
Toont het aantal dagen tot de volgende geplande handmatige reiniging.
TOT REINIGING)
SENSOR LIFE
Toont het aantal dagen tot de volgende geplande vervanging van de sensorkap
(LEVENSDUUR SENSOR)
Foutenlijst
Als een fout optreedt, knippert de meetwaarde op het meetscherm. Het uitgangsgedrag wordt
bepaald door controllerinstellingen. Raadpleeg de controllerhandleiding voor details.
Nederlands 151

Om de huidige sensorfouten weer te geven, gaat u naar MENU>DIAGNOSTICS
(DIAGNOSE)>[Select Sensor (Selecteer sensor)]>ERROR LIST (FOUTENLIJST). Raadpleeg
Tabel 6.
Tabel 6 Foutenlijst voor de LDO-sensor
Foutmelding Mogelijke oorzaak Oplossing
RED AMPL LOW (RODE AMPL. LAAG) (waarde is
De sensorkap is niet
Verwijder de sensorkap en
lager dan 0,01)
aangebracht of onjuist
breng deze op nieuw aan.
aangebracht.
OF
BLUE AMPL LOW (BLAUWE AMPL. LAAG)
Het lichtpad wordt in de
Controleer de binnenzijde
(waarde is lager dan 0,01)
sensorkap geblokkeerd.
van de sensorkap en lens.
De sensor functioneert niet
Zorg ervoor dat de LED
goed.
knippert. Neem contact op
met de fabrikant.
Waarschuwingslijst
Als het waarschuwingssymbool knippert (sc100 en sc200) of als het scherm geel wordt (sc1000),
verschijnt er een bericht onder in het meetscherm. Op de sc1000 wordt het scherm geel om een
waarschuwing aan te geven. Om de huidige sensorwaarschuwingen weer te geven, gaat u naar
MENU> DIAGNOSTICS (DIAGNOSE)>[Select Sensor (Selecteer sensor)]>WARNING LIST
(WAARSCHUWINGSLIJST). Raadpleeg Tabel 7.
Tabel 7 Sensorwaarschuwingslijst
Waarschuwing Definitie Oplossing
EE SETUP ERR (EE
Opslag is corrupt. De waarden zijn
Neem contact op met de technische
INSTELFOUT)
teruggezet naar de
ondersteuningsafdeling.
fabrieksinstellingen.
EE GRSRVD FOUT
TEMP < 0 °C De procestemperatuur is onder 0 °C
Verhoog de procestemperatuur of stop het
(32 °F)
gebruik totdat de procestemperatuur binnen
het gespecificeerde bereik van de sensor
ligt.
TEMP > 50 °C De procestemperatuur is boven
Verlaag de procestemperatuur of stop het
50 °C (120 °F)
gebruik totdat de procestemperatuur binnen
het gespecificeerde bereik van de sensor
ligt.
RED AMPL LOW (RODE
Waarde valt onder 0,03 Raadpleeg Tabel 6 op pagina 152 .
AMPL. LAAG)
RED AMPL HIGH (RODE
Waarde is groter dan 0,35 Bel de technische ondersteuning.
AMPL. HOOG)
BLUE AMPL LOW
Waarde is minder dan 0,03 Raadpleeg Tabel 6 op pagina 152.
(BLAUWE AMPL. LAAG)
BLUE AMPL HIGH
Waarde is groter dan 0,35 Bel de technische ondersteuning.
(BLAUWE AMPL. HOOG)
CAP CODE FAULT (FOUT
De code van de sensorkap is
Voltooi de instelprocedure van de
CAPCODE)
corrupt. De code is automatisch
sensorkap. Als er geen instelkap voor de
teruggezet op de standaardcodes
sensorkap beschikbaar is, neemt u contact
van de kap en partij.
op met de technische ondersteuning.
Eventlijst
De eventlijst houdt een wijzigingenlogboek bij over hoe gegevens door de sensor worden
opgeslagen. Om sensorgebeurtenissen weer te geven, gaat u naar MENU>DIAGNOSTICS
(DIAGNOSE)>[Select Sensor (selecteer sensor)]>EVENT LIST (EVENTLIJST).
152 Nederlands

Raadpleeg Tabel 8.
Tabel 8 Eventlijst voor de sensor
Event Omschrijving
ALT/PRESSURE UNIT CHANGE (WIJZIGING
Eenheden van atmosferische druk of hoogte zijn
EENHEDEN ALT./DRUK)
gewijzigd.
ALT/PRESSURE CHANGE (WIJZIGING
De waarde voor hoogte of atmosferische druk is gewijzigd.
ALT./DRUK)
TEMP UNIT CHANGE (WIJZIGING
De temperatuureenheden zijn gewijzigd.
TEMP.EENHEID)
MEAS UNIT CHANGE (WIJZIGING
Een nieuwe meeteenheid is gewijzigd.
MEETEENHEID)
SALINITY CHANGE (WIJZIGING ZOUTGEHALTE) De waarde voor het zoutgehalte is gewijzigd.
SET DEFAULT (STANDAARDINST.) Sensorinstellingen zijn op fabrieksstandaarden ingesteld.
SENSOR SETUP CHANGE (WIJZIGING
De instellingen van de sensor zijn gewijzigd.
SENSORINST.)
CLEAN INTERVAL TIMER CHANGE (WIJZIGING
Het tijdsinterval voor sensorreinigingen is gewijzigd.
TIMER REINIGINGSINTRVL)
SENSOR CAP LIFE TIMER CHANGE (WIJZIGING
Het tijdsinterval voor vervanging van de sensorkap is
TIMER LEVENSDUUR SENSORKAP)
gewijzigd.
Reservedelen en accessoires
Reserveonderdelen
Omschrijving Item nr. (US / EU)
LDO-sensor, met één sensorkap en 2 kalibratietassen 9020000 / LXV416.99.20001
LDO-sensor voor gevaarlijke omgevingen, met één sensorkap en
9020300 / —
2 kalibratietassen
Sensorkap, vervanging (inclusief de instelkap van de sensor die niet geschikt is
9021100 / 9021150
voor gebruik in Klasse 1, Divisie 2 gevaarlijke omgevingen)
Accessoires
Omschrijving Item nr. (US / EU)
Kabelvergrendeling van sensor voor gevaarlijke omgevingen 6139900 / —
Reinigingssysteem met hoge luchtuitlaat, 115 V (niet geschikt voor gebruik in
6860000 / 6860003.99.0001
gevaarlijke omgevingen)
Reinigingssysteem met hoge luchtuitlaat, 230 V (niet goedgekeurd volgens
6860100 / 6860103.99.0001
ATEX voor gebruik in gevaarlijke omgevingen)
Kalibratietas (1x) 5796600 / 5796600
1
Kabel, sensorverlenging, ongevaarlijke omgeving, 7,7 m (25 ft)
US: 5796000, 7,7 m (25 ft)
EU: LZX849, 10 m (33 ft)
Hardwarekit voor buismontage (PVC) 9253000 / LZY714.99.21810
Hardwarekit voor vlotter-montage (PVC) 9253100 / LZX914.99.42200
Hardwarekit voor airblast 9253500 / LZY812
Hardwarekit voor ketting-montage (RVS) — / LZX914.99.11200
Nederlands 153

Omschrijving Item nr. (US / EU)
Hardwarekit voor gemeenschappelijke montage 9257000 / 9257000
HQd-meter met robuuste LDO-sensor (niet geschikt voor gebruik in gevaarlijke
8505200 / HQ40D.99.310.000
omgevingen)
1
15 m (49 ft) en 30 m (98 ft) zijn ook leverbaar
154 Nederlands

Spis treści
Specyfikacje na stronie 155 Użytkowanie na stronie 161
Ogólne informacje na stronie 156 Konserwacja na stronie 167
Przegląd produktu na stronie 157 Rozwiązywanie problemów na stronie 168
Instalacja na stronie 158 Części zamienne i akcesoria na stronie 170
Kalibracja pomiarów na stronie 164
Specyfikacje
Specyfikacje mogą zostać zmienione bez wcześniejszego zawiadomienia.
Specyfikacja Szczegóły
Zwilżane materiały (korpus sondy) CPVC, zakończenie czujnika i końcówka kabla
Poliuretanowa końcówka kabla overmolding i koszulki kabla
Korpus i śruby ze stali nierdzewnej 316
Viton, O-ring
Noryl, nakrętka na końcówce kabla
Klasyfikacja IP IP68
Zwilżane materiały (nakładka czujnika) Acrylic
Zakres pomiaru (tlen rozpuszczony) 0 do 20 ppm (0 do 20 mg/L)
0 do 200% nasycenie
Dokładność pomiaru (tlen
Poniżej 5 ppm: ± 0,1 ppm
rozpuszczony)
Powyżej 5 ppm: ± 0,2 ppm
Powtarzalność (tlen rozpuszczony) 0,1 ppm (mg/L)
Czas reakcji (tlen rozpuszczony) T
90
<40 sekund
T
95
<60 sekund
Rozdzielczość, czujnik (tlen
0,01 ppm (mg/L); 0,1% nasycenie.
rozpuszczony)
Zakres pomiaru (temperatura) 0 do 50 °C (32 do 122 °F)
Dokładność pomiaru (temperatura) ± 0.2°C (0.36°F)
+
+
Zakłócenia Brak zakłóceń ze strony następujących sygnałów: H
2
S, pH, K
, Na
,
2+
2+
+
3+
2+
2+
2+
2+
3+
Mg
, Ca
, NH
4
, Al
, Pb
, Cd
, Zn
, Cr (całkowity), Fe
, Fe
,
2+
2+
2+
2+
–
–
2–
2–
3–
–
Mn
, Cu
, Ni
, Co
, CN
, NO
3
, SO
4
, S
, PO
4
, Cl
, Anionowe
środki powierzchniowo czynne aktywne, ropa, Cl
2
< 4 ppm
Temperatura składowania -20 do 70 °C (-4 do 158 °F)
Maksymalna temperatura otoczenia 60 °C (140 °F). Nadaje się do używania w wodzie do 50 °C (122 °F)
Klasyfikacja niebezpiecznych
Class I Division 2, Groups A–D, T4 / Class I, Zone 2 Group 2C, T4
lokalizacji (tylko czujnik 5790001)
Uwaga: Ten produkt nie spełnia wymagań dyrektywy 94/9/WE (dyrektywa ATEX).
Certyfikaty (tylko czujnik 5790001) ETL wymienione w standardach ANSI/ISA, CSA i FM do stosowania
w niebezpiecznym miejscu.
Uwaga: Ten produkt nie spełnia wymagań dyrektywy 94/9/WE (dyrektywa ATEX).
Minimalna prędkość przepływu Nie wymagane
Polski 155

Specyfikacja Szczegóły
Kalibracja/weryfikacja Kalibracja powietrza: jednopunktowa, 100% nasycone wodą powietrze
Kalibracja próbki: porównanie ze standardowym urządzeniem
Głębokość zanurzenia sondy
Limit ciśnienia przy 34 m, maksymalnie 345 kPa (50 psi); na tej
i ograniczenia ciśnienia
głębokości dokładność może nie zostać zachowana
Przewód czujnika 10 m (30 ft) integralny kabel z szybkozłączką (wszystkie rodzaje
czujników)
Możliwość rozszerzenia kabli do 100 m (tylko czujniki rodzaju non-
Class I, Division 2)
Możliwość rozszerzenia kabli do 1000 m ze skrzynką przyłączeniową
(tylko czujniki rodzaju non-Class I, Division 2)
Masa sondy 1,0 kg (2 funty, 3 uncji)
Wymiary sondy Średnica x długość: 49.53 x 255.27 mm (1.95 x 10.05 cali)
Wymagania dotyczące zasilania 12 VDC, 0,25 A, 3 W
Gwarancja Sonda: 3 lata na wady produkcyjne
Nakrywka czujnika: 2 lata na wady produkcyjne
Ogólne informacje
W żadnym przypadku producent nie ponosi odpowiedzialności za bezpośrednie, pośrednie,
specjalne, przypadkowe lub wtórne szkody wynikające z błędu lub pominięcia w niniejszej instrukcji
obsługi. Producent zastrzega sobie prawo do dokonania zmian w niniejszej instrukcji obsługi
i w produkcie, której dotyczy w dowolnym momencie, bez powiadomienia lub zobowiązania.
Na stronie internetowej producenta można znaleźć poprawione wydania.
Informacje dotyczące bezpieczeństwa
P O W I A D O M I E N I E
Producent nie ponosi odpowiedzialności za ewentualne szkody wynikłe z niewłaściwego stosowania albo
użytkowania tego produktu, w tym, bez ograniczeń szkody bezpośrednie, przypadkowe i wtórne, oraz wyklucza
takie odszkodowanie w pełnym zakresie dozwolonym przez obowiązujące prawo. Użytkownik jest wyłącznie
odpowiedzialny za zidentyfikowanie krytycznych zagrożeń aplikacji i zainstalowanie odpowiednich mechanizmów
ochronnych procesów podczas ewentualnej awarii sprzętu.
Prosimy przeczytać całą niniejszą instrukcję obsługi przed rozpakowaniem, ustawieniem lub obsługą
tego urządzenia. Należy zwrócić uwagę na wszystkie uwagi dotyczące niebezpieczeństwa i kroków
zapobiegawczych. Niezastosowanie się do tego może spowodować poważne obrażenia
obsługującego lub uszkodzenia urządzenia.
Należy upewnić się, czy systemy zabezpieczające wbudowane w urządzenie pracują prawidłowo.
Nie używać ani nie instalować tego urządzenia w inny sposób, aniżeli podany w niniejszej instrukcji.
Korzystanie z informacji o zagrożeniach
N I E B E Z P I E C Z E Ń S T W O
Wskazuje potencjalnie lub bezpośrednio niebezpieczną sytuację, która – jeśli się jej nie uniknie – doprowadzi
do śmierci lub poważnych obrażeń.
O S T R Z E Ż E N I E
Wskazuje na potencjalną lub bezpośrednią niebezpieczną sytuację, która, jeżeli się jej nie uniknie, może
doprowadzić do śmierci lub ciężkich obrażeń.
U W A G A
Wskazuje na potencjalnie niebezpieczną sytuację, która może doprowadzić do mniejszych lub średnich obrażeń.
156 Polski

P O W I A D O M I E N I E
Wskazuje sytuację, która – jeśli się jej nie uniknie – może doprowadzić do uszkodzenia urządzenia. Informacja,
która wymaga specjalnego podkreślenia.
Etykiety ostrzegawcze
Należy czytać wszystkie etykiety i przywieszki dołączone do urządzenia. Nieprzestrzeganie tych
instrukcji może spowodować obrażenia ciała lub uszkodzenie urządzenia. Symbol umieszczony
na urządzeniu jest zamieszczony w podręczniku i opatrzony informacją o należytych środkach
ostrożności.
Ten symbol ostrzega o niebezpieczeństwie. Dla uniknięcia obrażeń ciała należy przestrzegać
wszelkich instrukcji, którym towarzyszy ten symbol. Jeśli ten symbol jest umieszczony na urządzeniu,
należy zapoznać się z informacjami o bezpieczeństwie użytkowania zamieszczonymi w instrukcji
obsługi urządzenia.
Ten symbol informuje o obecności źródła światła, które może mieć potencjalny wpływ
na powodowanie drobnych uszkodzeń oczu. Dla uniknięcia uszkodzenia oczu należy przestrzegać
wszelkich instrukcji, którym towarzyszy ten symbol.
Ten symbol sygnalizuje obecność urządzeń wrażliwych na wyładowania elektrostatyczne (ESD)
i wskazuje na konieczność zachowania ostrożności, aby zapobiec uszkodzeniom sprzętu.
Od 12 sierpnia 2005 na terenie Unii Europejskiej oznaczonych tym symbolem urządzeń elektrycznych
nie można usuwać przy użyciu publicznych systemów utylizacji odpadów. Zgodnie z lokalnymi
i krajowymi przepisami, obowiązującymi na terenie Unii Europejskiej (Dyrektywa 2002/98/WE),
użytkownicy urządzeń elektrycznych są zobowiązani do zwrotu starych lub wyeksploatowanych
urządzeń producentowi, który je zutylizuje. Użytkownicy nie ponoszą żadnych kosztów związanych
z tą operacją.
Uwaga: Aby zwrócić urządzenie w celach recyklingowych, prosimy skontaktować się z producentem sprzętu lub jego
dostawcą odnośnie instrukcji w jaki sposób zwrócić zużyty sprzęt, akcesoria elektryczne dostarczone przez producenta
oraz wszystkie inne przedmioty pomocnicze w celach utylizacji.
Przegląd produktu
N I E B E Z P I E C Z E Ń S T W O
Niebezpieczeństwo chemiczne lub biologiczne. Jeżeli to urządzenie jest wykorzystywane
do monitorowania systemów uzdatniania lub doprowadzania substancji chemicznych, których działanie
definiują przepisy prawa oraz wymagania odnośnie zdrowia i bezpieczeństwa publicznego czy też
normy odnośnie przetwarzania żywności lub napojów, to na użytkowniku spoczywa odpowiedzialność
za przestrzeganie tychże przepisów, regulacji i norm oraz stosowanie właściwych urządzeń
pozwalających działać zgodnie z przepisami w wypadku awarii niniejszego urządzenia.
Czujnik jest przeznaczony do pracy z kontrolerem zbierającym dane. Czujnik może być stosowany
z kilku urządzeniami sterującymi. Więcej informacji można znaleźć w podręczniku użytkownika
urządzenia sterującego.
Podstawowym zastosowaniem dla tego czujnika są komunalne i przemysłowe ścieki. Technologia
czujników LDO nie zużywa tlenu, i może mierzyć stężenie DO (tlenu rozpuszczonego)
w zastosowaniach nisko- lub bezprzepływowych. Zobacz Rysunek 1.
Polski 157

Rysunek 1 Czujnik LDO
1 Nakładka czujnika 3 1-calowy gwint NPT
2 Czujnik temperatury 4 Złącze, szybkozłączka (standard)
Lista komponentów czujnika LDO
Upewnij się, że wszystkie komponenty, Rysunek 2, zostały dostarczone. Jeśli brakuje jakiegokolwiek
elementu zestawu lub któryś z tych elementów jest uszkodzony, należy niezwłocznie skontaktować
się z producentem lub z jego przedstawicielem handlowym. Zobacz Rysunek 2.
Rysunek 2 Lista komponentów czujnika
1
1 Czujnik LDO
2 Worki kalibracyjne (2x)
1
W zestawie instrukcja obsługi nie jest pokazywana.
Instalacja
Weryfikacja typu czujnika
N I E B E Z P I E C Z E Ń S T W O
Zagrożenie wybuchem. Podłączaj tylko złącza, które są wyraźnie oznaczone jako certyfikowane
w klasie 1, strefie 2 dla niebezpiecznych miejsc.
P O W I A D O M I E N I E
Wersja certyfikowana tego produktu dla miejsc stwarzających zagrożenie nie spełnia wymogów dyrektywy
94/9/WE (Dyrektywa ATEX).
1. Przejdź do końcówki złącza kabla.
158 Polski

2. Przeczytaj etykiety na końcówce złącza kabla. Dla czujników certyfikowanych do stosowania
w niebezpiecznych miejscach, na etykiecie jest napis „Rated: Class 1 Division 2”.
3. Zbadaj złącze.
•
Czujniki certyfikowane do stosowania w niebezpiecznych miejscach posiadają blokadę
zabezpieczającą złącze. Zobacz Rysunek 3 na stronie 159.
• Czujniki, które nie są certyfikowane do stosowania w niebezpiecznych miejscach posiadają
szybkozłączki, bez blokady zabezpieczającej złącze.
Podłączanie czujnika w miejscu stwarzającym zagrożenie
N I E B E Z P I E C Z E Ń S T W O
Zagrożenie wybuchem. Ten sprzęt można używać w miejscu, które nie stwarza zagrożenia lub
lokalizacjach niebezpiecznych klasy 1, dział 2, grupa A, B, C i D, łącznie z określonymi czujnikami
i akcesoriami zainstalowanymi zgodnie ze schematem sterowania w miejscach niebezpiecznych.
Wskazówki poprawnej instalacji można znaleźć na schemacie sterowania oraz w stosownych
przepisach o instalacjach elektrycznych.
N I E B E Z P I E C Z E Ń S T W O
Zagrożenie wybuchem. Nie należy podłączać ani odłączać żadnych elektrycznych komponentów
i obwodów od urządzeń przed wyłączeniem zasilania, chyba że obszar nie jest objęty zagrożeniem.
P O W I A D O M I E N I E
W miejscach stwarzających zagrożenie używaj wyłącznie czujników certyfikowanych i kabli z zabezpieczeniem
odpowiednich do zastosowań w miejscach stwarzających zagrożenie. Wersja certyfikowana tego produktu dla
miejsc stwarzających zagrożenie nie spełnia wymogów dyrektywy 94/9/WE (Dyrektywa ATEX).
Zobacz Weryfikacja typu czujnika na stronie 158
, aby uzyskać więcej informacji .
1. Usuń zaślepkę złącza w urządzeniu sterującym. Zaślepka złącza uszczelnia otwór przyłącza
w momencie wyjmowania czujnika.
2. Podłącz czujnik do urządzenia sterującego. Więcej informacji można znaleźć w podręczniku
użytkownika urządzenia sterującego.
3. Zamknij blokadę zabezpieczającą na złączu.
4. Blokadę zabezpieczającą złącza można zdjąć przy użyciu małego płaskiego śrubokręta. Zobacz
Rysunek 3.
Rysunek 3 Blokada zabezpieczająca złącza
Polski 159

Podłączanie czujnika w miejscu, które nie stwarza zagrożenia
Zobacz Rysunek 4, aby podłączyć czujnik LDO do urządzenia sterującego sc. Zobacz określoną
instrukcję obsługi urządzenia sterującego sc, aby poznać czynności obchodzenia się
z okablowaniem stałym.
Rysunek 4 Podłączenie czujnika LDO (w przypadku czujnika używanego w miejscu, które nie
stwarza zagrożenia)
Po zamocowaniu czujnika dokonaj jego przeglądu. Zobacz Instalacja czujnika na stronie 160
.
Instalacja czujnika
Istnieją dwie opcje zainstalowania czujnika:
• Podłączenie czujnika, gdy zasilanie urządzenia sterującego jest wyłączone. Po włączeniu
urządzenie sterujące szuka i instaluje nowe czujniki.
• Podłączenie czujnika, gdy zasilanie urządzenia sterującego jest włączone. Użyj polecenia Skanuj
urządzenia, aby zainstalować nowy czujnik:
Opcja Opis
Urządzenie sterujące sc200 Przejdź do MENU>TEST/MAINT>SCAN DEVICE
Urządzenie sterujące sc100 Przejdź do MENU>TEST/MAINT>SCAN SENSORS
Urządzenie sterujące sc1000 Przejdź do MENU>SYSTEM SETUP>DEVICE MANAGEMENT>SCANNING
FOR NEW DEVICES
Zobacz Podłączanie czujnika w miejscu, które nie stwarza zagrożenia
na stronie 160, aby
dowiedzieć się więcej o podłączeniu czujnika cyfrowego.
Opcje instalacji czujnika
Instalacja i wybór dostępnych akcesoriów dla czujnika LDO dostarczane są z instrukcją instalacji
w zestawie urządzeń. Rysunek 5 pokazuje kilka opcji instalacji. Aby zamówić sprzęt instalacyjny,
zobacz Części zamienne i akcesoria na stronie 170.
160 Polski