Hach-Lange ORBISPHERE KM1100 Basic User Manual – страница 9

Инструкция к Hach-Lange ORBISPHERE KM1100 Basic User Manual

Specificaties

Wijzigingen aan de specificaties voorbehouden zonder voorafgaande kennisgeving.

Specificatie Gegevens

EN61326-1:2006 Richtlijn 2004/108/EEG

Opmerking: Het instrument voor wandmontage is een product van Klasse A. In een

EMC-vereisten

woonomgeving kan dit product radio-interferentie veroorzaken waar de gebruiker

mogelijkerwijs maatregelen tegen moet treffen.

CE-markering EN61010-1: 2010 Richtlijn 2006/95/EEG

Veiligheidskwalificatie ETL, conform UL 61010-1 en CSA 22.2 No. 61010-1

IP-65; volledige bescherming tegen stof; beschermd tegen waterstralen

onder lage druk uit alle richtingen.

Kwalificaties behuizing

NEMA 4X (alleen voor wandmontage); volledige bescherming tegen stof;

beschermd tegen waterstralen uit alle richtingen.

3 Smart 0/4 – 20 mA (500 ohm), programmeerbaar als lineair of trilineair,

Analoge uitgangen

configureerbaar voor versturen van diagnose- of alarminformatie.

Drie alarmrelais; 1A - 30 VAC of 0,5A - 50 VDC met weerstandsbelasting

Instelbaar op normaal open [NO] of normaal gesloten [NC] door de jumper-

instellingen te wijzigen

Meetalarmrelais op de meetkaart

W A A R S C H U W I N G

Potentieel gevaar van elektrische schok. Alleen aansluiten op lage

veiligheidsspanning <33 VAC RMS

Systeemalarmrelais op het

Eén systeemalarmrelais; 1A - 30 VAC of 0,5A - 50 VDC met

moederbord

weerstandsbelasting

Normaal gesloten [NC] (NO-relais ook beschikbaar) wanneer instrument is

ingeschakeld

W A A R S C H U W I N G

Potentieel gevaar van elektrische schok. Alleen aansluiten op lage

veiligheidsspanning <33 VAC RMS

RS-485, Profibus-DP (optioneel), Ethernet, USB-client om gegevens te

Digitale communicatie

downloaden van een computer, USB-host om gegevens te downloaden met

een USB-geheugenstick

Modus 'Rolling buffer' (rollende buffer) of 'Store once' (eenmalig opslaan)

voor in totaal 1.000 metingen

Gegevensopslag

Bewaart de kalibratiegegevens van de laatste 10 kalibraties

Meting van -5 tot 50°C

Monstertemperatuur

Sensor bestand tegen een temperatuur van -5 tot 100°C

Monsterdruk 1 tot 20 bar absoluut (14,5 tot 290 psia)

K1100-sensor: alleen water

M1100-sensor (laag bereik): water en bier

Monstersoorten

M1100-sensor (hoog bereik): water, bier, wijn, wort en koolzuurhoudende

dranken

Sensoren met laag bereik: 0 tot 2.000 ppb (opgelost)

Meetbereik

Sensoren met hoog bereik: 0 tot 40 ppm (opgelost)

Sensoren met laag bereik: ± 0,4 ppb of 1%, welk van de twee groter is

Herhaalbaarheid

Sensoren met hoog bereik: ± 0,015 ppm of ± 2%, welk van de twee groter is

Sensoren met laag bereik: ± 0,8 ppb of 2%, welk van de twee groter is

Reproduceerbaarheid

Sensoren met hoog bereik: ± 0,02 ppm of ± 3%, welk van de twee groter is

Nederlands 161

Specificatie Gegevens

Sensoren met laag bereik: ± 0,8 ppb of 2%, welk van de twee groter is

Nauwkeurigheid

Sensoren met hoog bereik: ± 0,02 ppm of ± 3%, welk van de twee groter is

Sensoren met laag bereik: 0,6 ppb

Detectielimiet (LOD)

Sensoren met hoog bereik: 0,015 ppm

Sensoren met laag bereik: < 10 seconden in gasfase; < 30 seconden in

vloeibare fase

Responstijd (90%)

Sensoren met hoog bereik: < 10 seconden in gasfase; < 50 seconden in

vloeibare fase

Displayresolutie 0,1 ppb

Sensoren met laag bereik: enkelpuntskalibratie (nulpunt)

Kalibratie

Sensoren met hoog bereik: twee bij vervanging dop (nulpunt- en lucht-), één

tijdens gebruik (lucht-)

Sensoren met laag bereik: standaard 99,999% N

2

(kwaliteit 50) of

equivalent zuurstofvrij gas

Kalibratiemonster

Sensoren met hoog bereik: standaard 99,999% N

2

(kwaliteit 30) of

equivalent zuurstofvrij gas, lucht

Omgevingstemperatuur -5 tot 50°C

Vochtigheid 0 tot 95% relatieve vochtigheid niet-condenserend

Universeel 85-264 VAC bij 50/60 Hz, 25 VA

Voeding

10-36 VDC, 25 W

Instrument voor wand- en

236,5 x 160 x 250 mm - gewicht 3,8 kg

buismontage

9,31 x 6,30 x 9,84 inch - gewicht 8,38 lbs

(h x d x b)

Instrument voor paneelmontage

156 (123) x 250 x 220 (214) mm - gewicht 2,9 kg

(behuizing) (h x d x b)

6,14 (4,84) x 9,84 x 8,86 (8,43) inch - gewicht 6,39 lbs

Sensor M1100 12 mm (PG 13.5)

246 x 47 mm - gewicht 0,6 kg

(l x b)

9,69 x 1,85 inch - gewicht 1,32 lbs

Sensor K1100 en M1100 28 mm

143,50 x 49 mm - gewicht 0,74 kg

(l x b)

5,65 x 1,93 ins - gewicht 1,63 lbs

Kalibratieapparaat Gewicht 0,7 kg

Algemene informatie

De fabrikant kan onder geen enkele omstandigheid aansprakelijk worden gesteld voor directe,

indirecte, speciale, incidentele of continue schade die als gevolg van enig defect of onvolledigheid in

deze handleiding is ontstaan. De fabrikant behoudt het recht om op elk moment, zonder verdere

melding of verplichtingen, in deze handleiding en de producten die daarin worden beschreven,

wijzigingen door te voeren. Gewijzigde versies zijn beschikbaar op de website van de fabrikant.

Veiligheidsinformatie

L E T O P

De fabrikant is niet verantwoordelijk voor enige schade door onjuist toepassen of onjuist gebruik van dit product

met inbegrip van, zonder beperking, directe, incidentele en gevolgschade, en vrijwaart zich volledig voor

dergelijke schade voor zover dit wettelijk is toegestaan. Uitsluitend de gebruiker is verantwoordelijk voor het

identificeren van kritische toepassingsrisico's en het installeren van de juiste mechanismen om processen te

beschermen bij een mogelijk onjuist functioneren van apparatuur.

Lees deze handleiding voor het uitpakken, installeren of gebruiken van het instrument. Let op alle

waarschuwingen. Wanneer u dit niet doet, kan dit leiden tot ernstig persoonlijk letsel of schade aan

het instrument.

162

Nederlands

Controleer voor gebruik of het instrument niet beschadigd is. Het instrument mag op geen andere

wijze gebruikt worden dan als in deze handleiding beschreven.

Gebruik van gevareninformatie

G E V A A R

Geeft een potentieel gevaarlijke of dreigende situatie aan die, indien niet voorkomen, zal resulteren in dodelijk of

ernstig letsel.

W A A R S C H U W I N G

Geeft een potentieel of op handen zijnde gevaarlijke situatie aan die, als deze niet wordt vermeden, kan leiden tot

dood of ernstig letsel.

V O O R Z I C H T I G

Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die kan resulteren in minder ernstig letsel of lichte verwondingen.

L E T O P

Duidt een situatie aan die (indien niet wordt voorkomen) kan resulteren in beschadiging van het apparaat.

Informatie die speciaal moet worden benadrukt.

Waarschuwingslabels

Lees alle labels en plaatjes die aan het product bevestigd zijn. Negeren hiervan kan dit leiden tot

persoonlijk letsel of schade aan het product. In de handleiding wordt door middel van een

veiligheidsvoorschrift uitleg gegeven over een symbool op het instrument.

Als dit symbool op het product staat, wijst dit op mogelijke risico's die tot ernstig persoonlijk letsel

en/of overlijden kunnen leiden. De gebruiker dient deze handleiding te raadplegen voor bedienings-

en/of veiligheidsinformatie.

Als dit symbool op de behuizing of de veiligheidsbarrière van een product staat, betekent dit dat er

risico op elektrische schokken en/of elektrocutie bestaat en dat alleen personen die bevoegd zijn

om met gevaarlijke spanning te werken de behuizing mogen openmaken of de veiligheidsbarrière

mogen verwijderen.

Als dit symbool op het product staat, wijst dit op de aanwezigheid van onderdelen die gevoelig zijn

voor elektrostatische ontlading en betekent dit dat men voorzichtig moet zijn deze niet te

beschadigen.

Wanneer dit symbool op een product staat, geeft dit aan dat het instrument aangesloten is op

wisselstroom.

Elektrische apparatuur met dit symbool mag niet afgevoerd worden in Europese huishoudelijke of

openbare afvalsystemen. Stuur oude en/of afgedankte apparaten terug naar de leverancier voor

kostenloze afvoer

Als dit symbool op het product staat, betekent dit dat het giftige of gevaarlijke stoffen of elementen

bevat. Het getal in het symbool geeft de ecologische gebruiksduur in jaren aan.

Installatie

Dit hoofdstuk geeft de nodige informatie voor het installeren en aansluiten van de analysator. De

installatie van de analyser dient uitgevoerd te worden conform de betreffende lokale voorschriften.

G E V A A R

Elektrocutiegevaar. Niet de wisselstroom aan een model verbinden die 5 VDC gebruikt.

W A A R S C H U W I N G

Potentieel gevaar van elektrische schok. Bij het aanbrengen van elektrische verbindingen dient men altijd de

stroom naar het instrument los te koppelen.

Nederlands 163

W A A R S C H U W I N G

Potentieel gevaar van elektrische schok. Als dit aparaat buiten of op potentieel natte locaties wordt gebruikt, moet

een apparaat voor stroomonderbreking worden gebruikt om het apparaat aan de hoofdnetvoeding te verbinden.

W A A R S C H U W I N G

Potentieel gevaar van elektrische schok. Voor bedradingstoepassingen van 100-240 VAC en 5 VDC is een

beschermende aardingsverbinding nodig. Het niet aansluiten op een goed geaarde verbinding kan leiden tot

risico op elektrische schok en slechte prestaties wegens elektromagnetische interferentie. Sluit ALTIJD een

goede aarding op de aansluitingsklem van de controller aan.

V O O R Z I C H T I G

Gevaar van persoonlijk letsel. Alleen bevoegd personeel mag de in dit deel van de handleiding beschreven taken

uitvoeren.

L E T O P

Installeer het apparaat op een locatie en in een positie waardoor eenvoudige toegang wordt verkregen om het

apparaat en de werking ervan uit te schakelen.

L E T O P

Potentiële schade aan apparaat. Delicate interne elektronische componenten kunnen door statische elektriciteit

beschadigd raken, wat een negatieve invloed op de werking kan hebben of een storing kan veroorzaken.

Wandmontage

1. Bevestig de U-beugel (bijgeleverd) aan de muur met twee

schroeven (niet bijgeleverd).

2. Kantel het instrument ietwat naar achteren om de beugelpennen en

sleuven op één lijn te brengen en schuif het instrument in de beugel

zoals weergegeven.

3. Plaats de 2 borgschroeven met de sluitringen door de zijsleuven.

4. Stel de hoek van het instrument zo in dat u het scherm goed kunt

zien en zet beide zijschroeven vast.

Buismontage

1.

Zet de buismontagebeugel vast op de U-beugel met behulp van de twee bijgeleverde

schroeven.

2. Bevestig dit geheel aan de buis met behulp van twee klemmen (niet bijgeleverd).

3. Schuif het instrument in de beugel.

4. Plaats de 2 borgschroeven met de sluitringen door de zijsleuven.

5. Stel de hoek van het instrument zo in dat u het scherm goed kunt zien en zet beide

zijschroeven vast.

164 Nederlands

Paneelmontage

1-3 4-5 6-7

1. Snij een opening in het paneel voor het bijgeleverde frame.

2. Plaats het bijgeleverde frame in de opening.

3. Vouw de 6 tabs over de lipjes van het paneel met behulp van een tang.

4. Schuif het instrument in het frame. Het instrument moet over de 4 T-pennen komen. Draai de

4 borgschroeven aan beide zijden van het voorpaneel en schuif het naar binnen.

5. Draai de 4 borgschroeven tweemaal een kwartslag in de vergrendelrichting zoals aangegeven op de zijkant

van het voorpaneel. Zo wordt het instrument op de 4 T-pennen vergrendeld.

6. Verwijder om bij de aansluitingen binnenin het instrument te komen de behuizing van het instrument (zes

schroeven op het achterpaneel en de behuizing naar achteren schuiven).

7. Trek de kabels door de behuizing, vervolgens door de kabelwartel (indien van toepassing) en voer dan de

aansluitingen uit zoals hieronder beschreven.

Nederlands 165

Aansluitingen van het instrument

Afbeelding 1 Aansluitingen - paneelmontage (links); voor wand-/buismontage (rechts)

1 Netsnoer 6 Sensoraansluiting

2 Ethernetkabelwartel 7 Aansluiting externe druksensor

3 Host-aansluiting USB-A 8 Kabelwartel ingang/uitgang 2

4 4-pinsaansluiting USB-B voor client 9 Vergrendeling (voor wand-/buismontage)

5 Kabelwartel ingang/uitgang 1

Instructies voor het uitvoeren van de aansluitingen

W A A R S C H U W I N G

Potentieel gevaar van elektrische schok. Om de omgevingskwalificaties van de behuizing volgens NEMA/IP te

handhaven, mogen alleen buisfittingen en kabeldrukkers gebruikt worden die gekwalificeerd zijn voor ten minste

NEMA 4X/IP65 om kabels naar het instrument te leiden.

Instructies voor het gebruik van kabelwartels

Voor elke kabel die binnenin het instrument aangesloten moet worden, is een waterdichte

kabelwartel voorzien. De vernikkelde messing kabelwartels voldoen aan de EMC-norm en zijn

zodanig ontworpen dat de kabelafscherming direct aan de behuizing van het instrument bevestigd

wordt als massa. Hieronder volgen de instructies voor de standaardkabelaansluiting.

1. Draai de moer van de kabelwartel los. Binnenin bevinden zich een rubberen dichting en twee

metalen sluitringen. Wij wijzen u erop dat de Ethernetwartel op de instrumenten voor wand- en

buismontage geen sluitringen heeft en de dichting ingekerfd is.

2. Bij het aanleggen van een sensorkabel is de kabel reeds voorbereid; u hoeft alleen de plastic

bescherming van de blootliggende afscherming te verwijderen. Bij andere kabels moet u de

buitenisolatie afstrippen naar behoefte en 25 mm van de afscherming. Strip de draden ongeveer

8 mm vanaf hun uiteinden.

3. Trek de kabel door de moer, de rubberen dichting en de twee sluitringen.

4. Druk de afscherming samen zodat deze helemaal tussen de twee sluitringen geklemd wordt en

trek de kabel in de behuizing waardoor de kabelwartel vast komt te zitten.

166

Nederlands

1 Kabel 3 Instrument 5 O-ring 7 Dichting

2 Afscherming 4 Draad 6 Sluitringen 8 Wartelmoer

L E T O P

Het is van essentieel belang dat de afscherming samengedrukt wordt en tussen de twee sluitringen

vastgeklemd wordt om ervoor te zorgen dat de afscherming direct tegen de behuizing van het instrument

aankomt als massa. Gebeurt dit niet, dan kan het instrument beschadigd raken en kunnen de sensorkabels

foute waarden aangeven.

5. Zet de moer van de kabelwartel terug vast.

6. Bevestig de draden aan de bijbehorende aansluitblokken.

Aansluiten op de netvoeding

Aansluiten op de netvoeding (laagspanningsinstrumenten)

Voor laagspanningsinstrumenten (10-30VDC) gebeurt het aansluiten met een 7-pins BINDER-

connector (bijgeleverd).

Opmerking: De connectoren hebben profiel om te voorkomen dat ze verkeerd aangesloten worden op het

instrument.

Sluit het netsnoer als volgt aan op de connector:

Aansluiting pinnen:

Afbeelding 2 BINDER-connector

1. Niet gebruikt

2. Voeding 10-30 VDC

3. Niet gebruikt

4. Niet gebruikt

5. Massa

6. Niet gebruikt

7. Aarde

Aansluiten op de netvoeding (hoogspanningsinstrumenten)

Hoogspanningsinstrumenten (100-240VAC) hebben een mannelijke 4-pinsconnector die intern

voorbekabeld is met een mannelijke BINDER-connector en klaar is voor aansluiting op de

netvoeding. Een compatibele vrouwelijke connector wordt bij het instrument bijgeleverd.

Als deze vrouwelijke connector geleverd is met een reeds aanwezige netstekker (kabel

onderdeelnummers 33031, 33032, 33033 en 33034), dan kan de vrouwelijke connector rechtstreeks

aangesloten worden op de voedingsaansluiting van het instrument. De twee connectoren hebben

profiel om een foute aansluiting de voorkomen. Zet de vrouwelijke connector met de hand vast op de

voedingsaansluiting van het instrument.

Als er geen netsnoer besteld was bij het instrument, dan moet een netstekker aangesloten worden

op de bijgeleverde vrouwelijke connector zoals beschreven in de volgende procedure.

V O O R Z I C H T I G

Gevaar van persoonlijk letsel. Alleen bevoegd personeel mag de in dit deel van de handleiding beschreven taken

uitvoeren.

Specificaties van een door de gebruiker geleverd netsnoer:

3-aderig (fase, nul en aarde)

kabel Ø ≥ 7mm; ≤ 9.5mm

2

2

kabelkeuze ≥ 1mm

, AWG18; ≤ 2.5mm

, AWG14

W A A R S C H U W I N G

Potentieel gevaar van elektrische schok. Bij het aanbrengen van elektrische verbindingen dient men altijd de

stroom naar het instrument los te koppelen.

Nederlands 167

Bereid de door de gebruiker geleverde kabel als volgt voor:

1. Strip 23 mm van de afscherming van het netsnoer af.

2. Snijd de fase- en nuldraad tot op 15 mm lengte af maar laat de aarddraad zoals hij is.

3. Strip vervolgens naar behoefte een klein stukje buitenisolatie af van de drie draden.

Sluit de vrouwelijke connector als volgt aan:

1. Neem het smalle uiteinde van de connector (4) in de ene hand en het hoofdelement (2) in de

andere hand en schroef ze uit elkaar. Trek de kabelklem (3) los en schroef het stekkeruiteinde (1)

los om de vier elementen van de connector op te splitsen.

2. Schroef de schroeven van de kabelklem (3) los zodat het netsnoer erdoorheen getrokken worden

kan.

3. Trek het netsnoer door het stekkeruiteinde (1), het hoofdelement (2) en de kabelklem (3) en sluit

vervolgens de drie draden (fase, nul en aarde) als volgt op de connector (4) aan:

1. Fase (bruin)

2. Nul (blauw)

3. Niet gebruikt

Aarde - Aarde (groen en geel)

Opmerking: De cijfers en het aardingssymbool staan op het uiteinde van de connector gedrukt.

Controleer of de aansluiting correct uitgevoerd is.

4. Schuif de kabelklem (3) terug op de connector (4) en schroef de schroeven op de klem vast om

de kabel vast te zetten.

5. Schroef de twee elementen (4) en (2) terug op elkaar.

6. Zet het netsnoer vast door het stekkeruiteinde (1) terug op zijn plaats te schroeven.

7. De vrouwelijke connector kan nu direct aangesloten worden op de voedingsaansluiting van het

instrument. De twee connectoren hebben profiel om een foute aansluiting de voorkomen. Zet de

vrouwelijke connector met de hand vast op de voedingsaansluiting van het instrument.

Aansluitingen op de elektronische kaarten

L E T O P

Potentiële schade aan apparaat. Delicate interne elektronische componenten kunnen door statische elektriciteit

beschadigd raken, wat een negatieve invloed op de werking kan hebben of een storing kan veroorzaken.

Opmerking: Alle losse aansluitdraden moeten stevig samengebonden worden met behulp van nylon kabelbinders.

De connectoren P8 op het moederbord (Afbeelding 3 op pagina 169) en J7 op de meetkaart

(Afbeelding 5 op pagina 170) bestaan uit twee delen. Duw de zwarte hendels aan beide zijden van

de connector voorzichtig naar beneden en neem ze uit. Voer alle aansluitingen met deze

connectoren uit zonder dat ze aangesloten zijn. Als u klaar bent, bevestigt u de connectoren terug op

de kaarten door de stevig op hun plek te duwen (hendels omhoog).

168

Nederlands

Moederbord

Afbeelding 3 Moederbord

Afbeelding 4 Connector P8

Connector P8

Onderstaande nummers verwijzen naar de 13 beschikbare P8-aansluitingen (van links naar rechts)

in Afbeelding 4.

1. RS-485 (signaal A)

8. Niet gebruikt

2. RS-485 (signaal B)

9. Niet gebruikt

3. PROFIBUS-DP (GND)

10. Niet gebruikt

4. PROFIBUS-DP (+ 5 V)

11. Systeemalarmrelais (N.O.)

5. PROFIBUS-DP (signaal -)

12. Systeemalarmrelais (N.C.)

6. PROFIBUS-DP (signaal +)

13. Systeemalarmrelais (Common)

7. PROFIBUS-DP (signaal RTS)

Connector P3

Ethernet RJ 45. Sluit het instrument aan op het lokale netwerk door een ethernetkabel door de

ethernetkabelwartel te trekken (plaats van de wartel aangegeven in Afbeelding 1 op pagina 166) en

aan te sluiten op de connector P3 aangegeven in Afbeelding 3.

Nederlands

169

Meetkaart

Afbeelding 5 Meetkaart

Afbeelding 6 Connector J7

Connector J7 (ingangen en uitgangen)

Onderstaande nummers verwijzen naar de 16 beschikbare J7-aansluitingen (van links naar rechts) in

Afbeelding 6.

Meetalarmrelais:

Analoge stroom- uitgangen:

1. Common

5. GND

2. Uitgangsrelais 1

6. Uitgang 1

3. Uitgangsrelais 2

7. Uitgang 2

4. Uitgangsrelais 3

8. Uitgang 3

Digitale ingangen:

9. tot 16. Niet gebruikt

Meetalarmrelais

De drie uitgangsrelais bevinden zich op de meetkaart.

Ze kunnen individueel geconfigureerd worden als Normaal open (NO) of als Normaal

gesloten (NC) door de jumper op het bijbehorende relais om te zetten. In de illustratie:

Het bovenste relais is ingesteld op NC (normaal gesloten)

Het middelste relais is ingesteld op NO (normaal open)

Het onderste relais is weergegeven zonder jumper

Opmerking: J14 is relais 1, J18 is relais 2, J19 is relais 3

De sensor monteren

De sensor positioneren

De sensor moet geïnstalleerd worden in een inlasstuk of een doorstroomkamer die contact met het

te analyseren vloeistofmonster mogelijk maakt. De sensor en het meetinstrument zijn met een kabel

verbonden. De standaard kabellengten zijn 3, 5, 10, 15 en 20 meter. Zorg ervoor dat de sensor als

volgt gemonteerd wordt:

loodrecht op de leiding

170

Nederlands

op een horizontaal gedeelte van de leiding (of op een omhoog vloeiende verticale leiding)

op minimaal 15 meter afstand van de afvoerkant van de pomp

op een plek waar het monster stabiel en snel doorstroomt en zo ver mogelijk van:

ventielen

bochtstukken

de aanzuigkant van pompen

een CO

2

-injectiesysteem of soortgelijke systemen

Opmerking: Er kunnen situaties zijn waarbij niet aan al deze voorwaarden voldaan kan worden. Is dit het geval of

heeft u andere vragen, neem dan contact op met uw vertegenwoordiger van Hach-Lange om de situatie te

bestuderen en de best mogelijke oplossing te zoeken.

Aanbevolen monsterdoorstroomsnelheid

Voor een optimale responstijd is de aanbevolen monsterdoorstroomsnelheid 150 mL/min voor zowel

de K1100- als de M1100-sensor. Stel de doorstroom in met het uitlaatventiel op de doorstroommeter

(nr. 3 in Afbeelding 7) om te voorkomen dat zich schuim ontwikkelt in de doorstroomkamer, wat kan

leiden tot foute zuurstofmeetwaardes.

Afbeelding 7 Normaal meetschema

1 Ventiel om het monster door te sturen voor meting 3 Doorstroommeter met uitlaatventiel

2 Combinatie sensor en doorstroomkamer 4 drain

Gebruikersinterface

Bediening instrumenten

Op het voorpaneel van het instrument bevindt zich:

Een aanraakscherm dat dienst doet als display, touchpad en toetsenbord.

Een LED die aangeeft wanneer het instrument ingeschakeld is.

In- en uitschakelen van het instrument

Er zit geen voedingsschakelaar op het instrument. Het instrument moet van de netvoeding

losgekoppeld worden om het uit te zetten.

Metingenscherm

Het (numerieke) hoofdmetingenscherm toont continu:

Door sensor gemeten waarden

Gemeten sensortrends (voor de laatste 10 minuten tot het laatste uur)

Alarmlimieten voor gemeten sensorgegevens en andere gebeurtenissen

Nederlands

171

Temperatuur

Aanraakscherm

De gebruikersinterface op het voorpaneel is een aanraakscherm met eenvoudige selectie via

menu's. Alle metingen, configuraties, kalibraties en standaardroutines kunnen opgeroepen worden

door op de toetsen en menubalken op het scherm te drukken.

Het display kan geconfigureerd worden om alleen sensormeting weer te geven of om een grafiek met

parameters van de laatste metingen weer te geven.

Menunavigatie

Door op de "menu"-toets in de balk bovenaan te drukken, wordt het

hoofdmenu geopend. Het display is verdeeld in drie kolommen:

In de linkerkolom bevinden zich de menu's of submenu's

De middelste kolom toont een boomstructuur met de huidige positie

in het menu.

In de rechterkolom staan de algemene bedieningselementen:

Up - Terug naar het vorige menu (één stap terug)

Main - Direct naar het hoofdmenu

Close - Sluit het menu en keert terug naar het display dat de

metingen weergeeft.

Help - Hulponderwerpen voor het huidige menu

Virtueel toetsenbord

Als een tekstveld bewerkt moet worden en u drukt erop, dan verschijnt een virtueel toetsenbord op

het scherm dat op dezelfde wijze als het toetsenbord van een PC gebruikt wordt. Door op CAP te

drukken krijgt u toegang tot de speciale tekens. Als de waarden ingevuld zijn, druk dan op de Enter-

toets om te bevestigen en het virtuele toetsenbord af te sluiten. Tijdens het bewerken wordt de naam

van het bewerkte veld weergegeven, samen met de eenheden (indien van toepassing).

Menu Security

Opmerking: Als het instrument voor de eerste keer opgestart wordt, is de beveiliging standaard uitgeschakeld. Het

wordt ten zeerste aanbevolen elke gebruiker zo snel mogelijk in het systeem in te voeren met de juiste

toegangsrechten om ongeoorloofde toegang te vermijden.

Beveiligingsconfiguratie

Toegangsniveaus voor alle gebruikers definiëren. Hiervoor is toegangsniveau 4 nodig.

1. Selecteer Configuration in het menu Security.

Optie Beschrijving

Toegangsrechten Wanneer ingeschakeld alleen geregistreerde gebruikers kunnen de

menu's te openen. Indien uitgeschakeld (standaard), zijn alle menu's vrij

toegankelijk en wordt er in het logbestand geen ID geregistreerd voor de

handeling.

Maximale sessieduur De gebruiker wordt automatisch uitgelogd als de ingestelde tijdsduur dat

er niets gedaan wordt, verstreken is.

172 Nederlands

Optie Beschrijving

Loggen van

Indien ingeschakeld, wordt elke handeling van een ingelogde gebruiker

gebruikershandelingen

geregistreerd in een gebruikerslogbestand.

Logbestand

Het logbestand is een rollende buffer die recente acties vastlegt. Druk op

gebruikershandelingen

Clear (wissen) om het logbestand te wissen.

Beheer van toegangsrechten

Elke gebruiker heeft een uniek ID en gebruikerswachtwoord, dat gebruikt wordt voor:

een gebruiker toe te staan of te weigeren bepaalde handelingen uit te voeren

het doorzoeken van alle acties in een logbestand op "ID"

Na het opgeven van ID en wachtwoord, mag de gebruiker handelingen uitvoeren overeenkomstig het

"Toegangsniveau" dat toegekend is aan het ID door de systeembeheerder:

Toegangsniv

Bijbehorende rechten

eau

0 Parameters bekijken, weergaven wijzigen

1 + Metingen starten / stoppen

2 + Kalibratie

3 + Parameters wijzigen

4 Tabel "Toegangsniveau Gebruiker" wijzigen + "Toegangsrecht" in-/uitschakelen

Bij het opstarten zijn alle menu's geblokkeerd en moet de gebruiker zich identificeren om toegang te

krijgen tot de verschillende weergaven.

Gebruikersbeheer

Kies Access table in menu Security voor een lijst van geregistreerde gebruikers voor het instrument

(maximaal 99 gebruikers). Ze staan in de lijst met naam, ID, wachtwoord en toegangsniveau.

Door op een lege regel te drukken of door op de toets Add te drukken, verschijnt een venster om

een nieuwe gebruiker toe te voegen. Naam, ID, wachtwoord (minimaal 4 tekens) en toegangsniveau

(1 tot 4) moeten ingevoerd worden.

Als op een regel met een geregistreerde gebruiker gedrukt wordt, wordt een venster voor het

bewerken of verwijderen van die gebruiker getoond.

Menu View

Numerieke weergave

Dit is de standaardweergave, die meetwaarde, temperatuurwaarde monster en een grafiek met de

metingen tijdens het ingestelde tijdframe toont. Het display wordt na elke meetcyclus, die

geconfigureerd kan worden om te voldoen aan de vereisten van de gebruiker, bijgewerkt.

De sensoren voor laag bereik van de K1100 en de M1100 meten opgeloste zuurstof tot een

maximale waarde van 2.000 ppb. De sensoren voor hoog bereik van de K1100 en de M1100 meten

opgeloste zuurstof tot een maximale waarde van 40 ppm. Als de gemeten concentratie boven de

maximale waarde voor de sensor komt, wordt de meetcyclus verhoogd tot 60 seconden en wordt een

bericht Out of range (buiten bereik) weergegeven. Een pijltje naar rechts geeft aan of de waarde

stijgt, daalt of gelijk blijft.

Als de waarde lager wordt dan de maximale waarde, keert de meetcyclus terug naar het vooraf

gedefinieerde interval.

Nederlands

173

Configuratie van de numerieke weergave

1. Selecteer Configure (configureren) uit menu View (weergave), gevolgd door Conf. numeric

view (configuratie numerieke weergave) om het display aan te passen:

Optie Beschrijving

Display temperature

Selecteer Channel temperature (temperatuur kanaal) om de

(temperatuur weergeven)

voorbeeldtemperatuur weer te geven.

Display mini graph (minigrafiek

Vink het vakje aan om de minigrafiek weer te geven.

weergeven)

Display time base (tijdbasis

Vink het vakje aan om de tijdbasis weer te geven.

weergeven)

Upper bound (bovengrens) Instellen van de bovengrens van de grafiek.

Lower bound (ondergrens) Instellen van de ondergrens van de grafiek.

Time base (tijdbasis) Instellen van de tijdsduur van de grafiek.

Knop Grid (raster) Instellen van de curve om de x- of y-as, het raster of de

drempelwaarden weer te geven.

Knop Auto Scale update

Automatisch instellen van de onder- en bovengrens voor een optimale

(bijwerken automatisch schalen)

aanpassing aan de weergegeven waarden.

Knop Clean (leegmaken) De weergegeven grafiek wissen en opnieuw beginnen.

Statistische weergave

Deze functie biedt statistische gegevens voor overeenstemming met hulpmiddelen voor Total Quality

Management, om processen beter te kunnen analyseren. De statistieken worden berekend aan de

hand van de gegevens in het meetwaardenbestand en waarden worden elke keer dat een nieuwe

meting toegevoegd wordt, bijgewerkt.

Diagnoseweergave

De diagnoseweergave bevat nuttige informatie voor het opsporen van fouten.

Menu Measurement

Instrumentconfiguratie

1. Selecteer Config. instrument in het menu Measurement.

Optie Beschrijving

Meet-mode Vast ingesteld op Continuous.

Druk Selecteer de eenheden voor barometrische druk.

Temperatuur Selecteer de eenheden voor temperatuur.

Meetconfiguratie

1. Selecteer Configure channel (kanaal configureren) in het menu Measurement (metingen).

Optie Beschrijving

Sensor Geeft het sensormodel weer.

Medium Selecteer Liquid (vloeistof) of Gas (gasvormig)

174 Nederlands

Optie Beschrijving

Gas unit type (type gaseenheid) Selecteer Partial (gedeeltelijk), Fraction (fractie) of Dissolved

(opgelost).

Gas unit (gaseenheid) Als een gecombineerde eenheid geselecteerd is, dan verandert de

eenheid afhankelijk van het bereik van de weer te geven eenheid. De

lijst van beschikbare eenheden is afhankelijk van het geselecteerde

type gaseenheid.

Liquid (vloeistof) Voor de K1100-sensor staat deze optie vast ingesteld op Water. Voor

de M1100-sensor met laag bereik wordt gekozen tussen Water en

Beer (bier). Voor de M1100-sensor met hoog bereik wordt gekozen

tussen Water, Beer (bier), Wort, Wine (wijn) en Carbonated drink

(koolzuurhoudende drank).

Displayresolutie Er kunnen maximaal 5 cijfers weergegeven worden. Decimalen

kunnen tot 0, 1, 2 of 3 beperkt worden om ze eenvoudiger af te

kunnen lezen. De resolutie is alleen van invloed op de weergave van

de gegevens, niet op de gemeten en opgeslagen gegevens.

T cutoff

Als deze temperatuur wordt overschreden, dan wordt de sensor

(temperatuursuitschakeling)

uitgeschakeld, wordt de meetsessie onderbroken en geeft het systeem

alarmbericht HOT weer. Het systeem gaat weer verder als de

temperatuur naar 90% van de ingestelde uitschakeltemperatuur zakt.

Voor een maximale levensduur van de sensor en het optimaal

functioneren van het systeem adviseren wij u deze functie in te

schakelen (Enabled).

T cutoff value (waarde

Stel deze 5°C hoger in dan de monstertemperatuur.

uitschakeltemperatuur)

Geavanceerde configuratie metingen

Opmerking: De hieronder beschreven offsetfunctie mag alleen gebruikt worden voor kleine meetaanpassingen en

niet als alternatief voor een sensorkalibratie. Controleer of de sensor correct gekalibreerd is voor u deze functie

gebruikt.

1. Selecteer knop Advanced (geavanceerd) in scherm Measurement configuration

(meetconfiguratie):

Optie Beschrijving

Offset enabled (offset

Vink dit vakje aan om de offsetoptie in te schakelen. Als het aangevinkt is, voer dan

ingeschakeld)

een offsetwaarde of een doelwaarde in:

Offset value

Voer een offsetwaarde in om de waarde van de meting handmatig aan te passen.

(offsetwaarde)

Als het type gaseenheid of de gaseenheid (opgegeven in hoofdscherm

Meetconfiguratie) gewijzigd wordt, wordt de offsetwaarde automatisch naar nul

gereset.

Metingen Dit veld kan niet bijgewerkt worden. Het geeft de meetwaarde weer met de

toegepaste offsetwaarde.

Target value

Voer een doelwaarde voor de meting in. De offsetwaarde wordt dan automatisch zo

(doelwaarde)

berekend dat de weergegeven waarde gelijk is aan de doelwaarde.

Computer offset

Gebruik deze toets om de offsetwaarde op enig moment tijdens het meetproces

(offset berekenen)

opnieuw te berekenen. De offsetwaarde wordt opnieuw berekend op basis van de

huidige en doelmeetwaarden.

Bescherming buiten

Vink dit vakje aan om bescherming voor waarden buiten bereik in te schakelen

bereik

(aanbevolen). Als deze beveiliging ingeschakeld is en de meetwaarde de

specificatie van het instrument overschrijdt, dan wordt het meetinterval verhoogd

naar 1 minuut om de levensduur van het sensorpunt te beschermen. Indien

uitgeschakeld, kan de levensduur van het punt negatief beïnvloed worden als de

sensor langdurig blootgesteld wordt aan hoge zuurstofconcentraties.

Nederlands 175

Optie Beschrijving

Meetinterval Stel de waarde in tussen 2 en 60 seconden om het interval voor verversen van de

meetwaarde op de display te definiëren.

Ext. pres. sensor Optie 'externe druk sensor' is niet beschikbaar.

Configuratie meetalarmen

Stel de drempelwaarden voor de lage/hoge concentratieniveaus in overeenkomstig de toepassing.

1. Selecteer knop Alarms (alarmen) in scherm Measurement configuration (configuratie meting):

Optie Beschrijving

Laag Laag Alarm 2de fase voor te lage concentratie.

Laag Alarm 1ste fase voor te lage concentratie.

Hoog Alarm 1ste fase voor te hoge concentratie.

Hoog Hoog Alarm 2de fase voor te hoge concentratie.

Hysteresis

De hysterese wordt gebruikt om te voorkomen dat het relais te snel schakelt als de

(hysterese)

meting net de alarmdrempel bereikt. Stel deze zo laag mogelijk in, maar hoog genoeg

om te snel schakelen te voorkomen. Als alarm High bijvoorbeeld ingesteld is op 40 ppb

en de Hystere is ingesteld op 10%, dan wordt alarm High ingeschakeld als de meting

40 ppb bereikt, maar wordt het pas uitgeschakeld als de meting onder de 36 ppb zakt.

Bij alarm Low geldt het omgekeerde: als alarm Low ingesteld is op 20 ppb en de

Hysterese op 10%, dan wordt alarm Low ingeschakeld op het moment dat de meting

onder de 20 ppb zakt en uitgeschakeld als de meting 22 ppb overschrijdt.

Delay

De vertraging in seconden, voor de alarmen ingeschakeld worden als de concentratie de

(vertraging)

alarmwaarden "High" overschrijdt of onder de alarmwaarden "Low" zakt. Stel deze zo

laag mogelijk in, maar hoog genoeg om te voorkomen dat de alarmen ingeschakeld

worden bij onbelangrijke overschrijdingen van het ingestelde niveau.

Configuratie meetfilter

De filters zijn bedoeld om de meetcurve "af te vlakken" in situaties waarin het proces abnormale

piekwaarden laat zien die anders de interpretatie van de metingen zouden verstoren. Het filter wordt

bij elke meting toegepast op de laatste reeks metingen.

1. Selecteer knop Filter in scherm Measurement configuration:

Optie Beschrijving

State (status) Stel de filters in op Enabled (ingeschakeld) of Disabled (uitgeschakeld).

Type Indien ingeschakeld, kan het filter ingesteld worden op Mean (gemiddeld) of Median

(mediaan).

Mean (gemiddeld) is het mathematisch gemiddelde van de (volledige) laatste reeks

meetwaarden.

Median (mediaan) zorgt voor het uitsluiten van abnormale pieken in de meetwaarden

en middelt de resterende waarden. De berekening sorteert de laatste (volledige) reeks

metingen op waarde, wist vervolgens de hoogste en laagste waarde en middelt de

resterende waarden (getrimd gemiddelde).

Depth (diepte) Aantal metingen waaruit een set bestaat.

Central depth

Aantal metingen dat gebruikt wordt om het gemiddelde te berekenen.

(centrale diepte)

Voorbeeld: met een diepte van 7 en een centrale diepte van 5, worden de waarden gesorteerd en

de hoogste (7,0) en de laagste (0,9) worden uitgesloten. Het gemiddelde van de middelste

5 wordt berekend a.s 3,88:

176

Nederlands

0,9 1,1 4,0 4,3 4,4 5,6 7,0

Meetinterferenties

Deze opties zijn beschikbaar om rekening te houden met de invloed van bepaalde stoffen of gassen

in het monster tijdens metingen. Alle beschikbare interferentiecorrecties staan standaard

uitgeschakeld.

1. Selecteer knop Interferences (interferenties) in scherm Measurement configuration

(meetconfiguratie):

Optie Beschrijving

Chlorinity/Salinity

Selecteer Chlorinity (chloorgehalte), Salt (zout) of All disabled

(chloorgehalte/zoutgehalte)

(alles uit).

Concentratie chloorgehalte/zoutgehalte Voor chloorgehalte of zout moet de huidige concentratie in het

monster opgegeven worden.

Opslag van de gemeten gegevens

Er is één bestand met meetwaarden waarin zich de gegevens van de meetcyclus bevinden. Het

bestand met meetwaarden wordt in het vluchtige geheugen bijgewerkt en wordt regelmatig

gekopieerd naar het permanente geheugen (back-upbestand). Bij het opstarten wordt het bestand

met meetwaarden in het vluchtige geheugen bijgewerkt met de gegevens uit het bestand in het

permanente geheugen.

Opmerking: De gegevens die in het vluchtige geheugen opgeslagen, gaan verloren als het instrument

uitgeschakeld wordt; die in het permanente geheugen blijven bewaard. In geval van een stroomonderbreking gaat

het instrument verder met het opslaan van de meting na de laatste in het flash-geheugen opgeslagen meting.

1. Selecteer Measurement file in menu Measurement.

Optie Beschrijving

Opslag-modus Kies No storage (geen opslag) als opslag niet vereist is. Kies Store once

(eenmalig opslaan) om te beginnen met het vastleggen van metingen. Als het

vluchtige geheugen vol is dan stopt het vastleggen van de metingen. Selecteer

Rolling buffer (rollende buffer) voor doorlopende vastlegging van de metingen.

Als het vluchtige geheugen vol is, dan vervangt de laatste reeks metingen de

oudste (first-in, first-out).

RAM time (RAM-tijd) Vertraging tussen twee registraties van gemeten gegevens.

FLASH time (FLASH-

Vertraging tussen twee gegevensoverdrachten van het vluchtige naar het

tijd)

permanente geheugen. Het laatste gegevensbestand overschrijft het vorige.

Deze optie is alleen beschikbaar als vakje Auto save in flash (automatisch

opslaan in flash) aangevinkt is.

Save in flash now (nu in

Druk op deze toets om de meetgegevens direct op te slaan in het flash-

flash opslaan)

geheugen. Druk hierna op OK om het proces in gang te zetten. Er verschijnt een

waarschuwingsscherm dat laat weten dat dit tot 30 seconden kan duren. Druk op

Yes (ja) om verder te gaan of op No (nee) om af te breken.

Auto save in flash

Vink dit vakje aan om de metingen automatisch in het flash-geheugen op te

(automatisch opslaan in

slaan. De metingen worden met regelmatige tussenpauzes opgeslagen, zoals

flash)

vastgelegd in vak "FLASH time".

Purge data (gegevens

Wist alle gegevens uit het vluchtige en het permanente geheugen.

wissen)

Nederlands 177

Optie Beschrijving

Start logging

Alleen beschikbaar in modus Store once (eenmalig opslaan); deze optie start of

measurement

stopt een opnamesessie van de metingen. Het vastleggen van meetwaarden

(vastleggen van

stopt als het buffergeheugen vol is.

metingen starten)

Open data (gegevens

Opent een tabel met de gemeten waarden die opgeslagen zijn in het vluchtige

openen)

(RAM-) geheugen.

Kalibratie

Kalibraties kunnen enkel uitgevoerd worden nadat het instrument geïnstalleerd en geconfigureerd is.

Opmerking: De temperatuursensor is in de fabriek gekalibreerd en kan enkel verwisseld worden door een Hach

Lange-vertegenwoordiger.

Draagbaar kalibratieapparaat

Het draagbare kalibratieapparaat (onderdeelnummer

33088) is ideaal om de sensor dichtbij de locatie in

het monster te kalibreren. Het apparaat is ontworpen

om een gascilinder van een liter te bevatten, maar is

compatibel voor andere gascilinders.

Als u andere gascilinders gebruikt, sluit dan de

gastoevoer aan op de Swagelok

-aansluiting (nr. 2)

en let erop dat de gasingangsdruk niet hoger is dan

2 bar absoluut.

De gasfles word niet meegeleverd en moet separaat

aangeschaft worden.

Om er zeker van te zijn dat de kalibratie goed functioneert, moeten de kalibratiegasflessen van

kwaliteit 99,999% (50) of beter zijn. Flessen met 34 liter samengeperst gas, met een 5/8-18 UNF-

(C10-) aansluiting, zijn compatibel met het draagbare kalibratieapparaat en worden aanbevolen voor

deze toepassing. Lege gasflessen kunnen eenvoudig uit het apparaat verwijderd worden. Schroef de

kleine schroef (nr. 3) met een paar draaien los, schuif de fles uit de zwarte plastic houder en schroef

de fles los van de drukverminderaar. Volg dezelfde procedure in omgekeerde volgorde om een

nieuwe fles te plaatsen.

Sensorkalibratie

De sensor kan op ad-hocbasis handmatig gekalibreerd worden. De modus staat standaard ingesteld

op nulpuntkalibratie met automatische beëindiging.

Voor hogere concentraties (meer dan 1% zuurstof, wat overeenkomt met ca. 400 ppb opgeloste O

2

)

kan een kalibratie bij hogere concentratie uitgevoerd worden met behulp van een gasmengsel dat

meer dan 1% zuurstof bevat, of een bekend lijnmonster. Dit mag echter pas gedaan worden als men

zeker weet dat het nulpunt nauwkeurig is. Dit wordt bereikt door eerst een nulpuntkalibratie uit te

voeren.

Sensoren met laag bereik: (K1100-L- en M1100-L-punten)

Er zijn twee kalibratiemodi beschikbaar: nulpuntkalibratie of kalibratie bij hogere concentratie. De

sensor is in de fabriek op nul gesteld. Tijdens gebruik is de nulpuntkalibratie de beste kalibratie om

de sensorspecificaties te verzekeren. Na vervanging wordt een nulpuntkalibratie aanbevolen.

Sensoren met hoog bereik: (K1100-H- en M1100-H-punten)

Er zijn drie kalibratiemodi beschikbaar - nul punt, aanpassing op hoog niveau of in 100% vochtige

lucht. De sensor is in de fabriek naar nul gekalibreerd en in 100% vochtige lucht. Tijdens gebruik is

de kalibratie in vochtige lucht de beste kalibratie om de sensorspecificaties te verzekeren. Na

vervanging van een punt worden een nulpuntkalibratie en een 100% vochtige luchtkalibratie

aanbevolen.

178

Nederlands

Eerste sensorkalibratie

De sensor is voor uitlevering in de fabriek gekalibreerd en klaar voor gebruik bij levering. Als de

sensor na levering echter zes maanden of langer niet gebruikt is of als het sensorpunt vervangen of

op enigerlei wijze veranderd is, dan moet de sensor gekalibreerd worden.

1. Kies in menu Main (hoofdmenu) voor Calibration (kalibratie), gevolgd door Gas sensor

(gassensor) en daarna Configuration (configuratie). Zorg ervoor dat de parameters als volgt

ingesteld zijn:

Optie Beschrijving

Auto-calibration (automatische kalibratie) Niet beschikbaar voor deze sensor.

Manual-calibration (handmatige

Zorg ervoor dat selectievakje Auto-End (automatisch

kalibratie; automatische beëindiging)

beëindigen) aangevinkt is.

Hold during calibration (vasthouden

Zorg ervoor dat dit vakje aangevinkt is.

tijdens kalibratie of verificatie)

Interferenties ingeschakeld tijdens

Zorg ervoor dat deze optie uitgeschakeld is door het vakje af te

kalibratie

vinken.

Zero calibration bottle (fles

Zorg ervoor dat deze optie uitgeschakeld is door het vakje niet

nulpuntkalibratie)

aan te vinken, aangezien dit niet relevant is voor deze sensor.

2. Sluit het configuratiescherm af door op OK te drukken.

3. Selecteer Calibration (kalibratie) en voer een handmatige nulpuntkalibratie uit zoals beschreven

in Nulpuntkalibratie op pagina 180. Voer bij sensoren met hoog bereik een extra kalibratie in

100% vochtige lucht uit, zoals beschreven in 100% vochtige luchtkalibratie (alleen voor sensoren

met een hoog bereik) op pagina 181.

Handmatige kalibratie

Een handmatige kalibratie is op elk moment mogelijk door de volgende stappen uit te voeren:

1. Verwijder de sensor uit de monsterleiding.

2. Spoel de sensorkop af met schoon water.

3. Veeg de sensorkop droog met een schone zachte doek zodat alle vocht verwijderd is.

4. Als u het bijgeleverde kalibratieapparaat gebruikt plaats de sensor dan in de sensorhouder aan

de bovenkant van het kalibratieapparaat. Gebruikt u het kalibratieapparaat niet, plaats de sensor

dan in de doorstroomkamer.

5. Laat het kalibratiemonster door het kalibratieapparaat of door de doorstroomkamer stromen. Als

u het kalibratieapparaat gebruikt, open dan het ventiel op de drukverminderaar om een

doorstroom van 0,1 l/min te verkrijgen. Gebruikt u het bijgeleverde kalibratieapparaat met

drukverminderaar niet dan mag de maximaal toegestane ingangsdruk niet meer zijn dan 2 bar

absoluut.

6. Configureer de kalibratie zoals beschreven in Kalibratieconfiguratie op pagina 179.

7. Start de kalibratie zoals beschreven in Nulpuntkalibratie op pagina 180, 100% vochtige

luchtkalibratie (alleen voor sensoren met een hoog bereik) op pagina 181 of Kalibratie bij hogere

concentratie op pagina 181, afhankelijk van de voorkeursmethode voor kalibratie.

Kalibratieconfiguratie

Opmerking: Deze optie kan ook aangeroepen worden met een druk op knop Modify in de kalibratieschermen

Zero calibration of High level adjustment.

1. Kies in menu Main voor Calibration, daarna voor Gas sensor en daarna Configuration.

Optie Beschrijving

Auto-calibration

Niet beschikbaar voor deze sensor.

(automatische kalibratie)

Nederlands 179

Optie Beschrijving

Manual-calibration

Als auto-end (automatische beëindiging) is ingeschakeld, zal een

(handmatige kalibratie;

handmatige kalibratie automatisch beëindigd worden als de parameters

automatische beëindiging)

opgegeven bij stop parameters bereikt worden. Druk op Configure

(configureren) om de parameters voor handmatige kalibratie in te stellen. Als

de kalibratie mislukt, blijven de vorige kalibratieparameters ongewijzigd en

verschijnt een waarschuwingsbericht.

Hold during calibration

Indien ingeschakeld wordt hierdoor de laatst gemeten waarde vastgehouden

(vasthouden tijdens

en stopt het bijwerken van de uitgangen tijdens het kalibratie- of

kalibratie of verificatie)

verificatieproces. Dit voorkomt dat ongeldige informatie naar aangesloten

apparatuur gestuurd wordt. Aan het einde van een kalibratie blijft dit nog

10 minuten van kracht zodat het systeem kan stabiliseren.

Interferenties ingeschakeld

Deze optie schakelt de chloor- of zoutinterferentie tijdens kalibratie in Deze

tijdens kalibratie

optie moet gebruikt worden als zich chloor in de kalibratie-oplossing bevindt

en als de chloor-interferentiecorrectie tijdens meting ingeschakeld is.

Zero calibration bottle (fles

Zorg ervoor dat deze optie uitgeschakeld is door het vakje niet aan te vinken,

nulpuntkalibratie)

aangezien dit niet relevant is voor deze sensor.

Stop parameters

Druk op deze toets om de bestaande waarden te bekijken of te wijzigen of de

(parameters voor stoppen)

standaardwaarden te resetten. Het wordt ten zeerste aanbevolen deze

parameters op hun standaardwaarden te laten staan. Deze waarden zijn van

toepassing voor handmatige kalibraties met optie Auto-End ingeschakeld.

Configuratie van handmatige kalibratie

1. Stel de parameters voor de handmatige sensorkalibratie:

Optie Beschrijving

Calibration mode

Selecteer Zero calibration (nulpuntkalibratie) of High level adjustment

(kalibratiemodus)

(aanpassing op hoog niveau). Bij gebruik van een sensor met hoog bereik is er

ook de optie voor kalibreren in 100% vochtige lucht.

Opmerking: Bij nulpuntkalibratie of kalibratie in 100% vochtige lucht zijn geen

andere parameters nodig. De volgende zijn alleen vereist voor kalibratie bij

hogere concentratie.

Cal. sample

Instelbaar op In line sample (inlinemonster), Gas bottle (gasfles) of Factory

(kalibratiemonster)

parameters (fabrieksparameters). Bij een keuze voor Factory parameters

(fabrieksparameters) wordt de Ksv-waarde weergeven, maar deze kan

gewijzigd worden.

Deze aanvullende parameters zijn nodig als In line sample of Gas bottle

geselecteerd is als kalibratiemonster:

Medium Staat automatisch ingesteld op Liquid (vloeistof) als In line sample als

kalibratiemonster geselecteerd is of op Gas als Gas bottle geselecteerd is.

Gas unit type (type

Voor een inlinemonster zijn Partial (gedeeltelijk) of Dissolved (opgelost)

gaseenheid)

beschikbaar. Als "Gas bottle" geselecteerd is, dan is dit ingesteld op Fraction

(fractie).

Gas unit (gaseenheid) De lijst van beschikbare eenheden is afhankelijk van het hierboven

geselecteerde type eenheid.

Liquid (vloeistof) Dit is standaard Water voor K1100-sensoren en Beer (bier) voor M1100-

sensoren.

Reference value

Voer de referentiewaarde voor de kalibratie in.

(referentiewaarde)

Nulpuntkalibratie

Bij deze methode moet de sensor uit het monster verwijderd worden en blootgesteld worden aan

zuiver N

2

-gas. Wij adviseren om gebruik te maken van het speciaal hiervoor ontworpen draagbare

kalibratieapparaat.

180

Nederlands