Hach-Lange HACH 5500 sc SiO2 Operations – страница 7
Инструкция к Hach-Lange HACH 5500 sc SiO2 Operations

Statusindicatielampje
Afbeelding 2 Functies van de toetsen
Wanneer de stroomschakelaar van de analyser is ingeschakeld, brandt
er een statusindicatielampje. Raadpleeg Tabel 1.
Tabel 1 Definities van statusindicatie
Kleur van lampje Definitie
Groen De analyser is in gebruik zonder waarschuwingen, fouten of
herinneringen.
Geel De analyser is in gebruik met actieve waarschuwingen of
herinneringen.
Rood De analyser is niet in gebruik vanwege een foutconditie. Er
heeft zich een ernstig probleem voorgedaan.
1 Display 6 Diag: het DIAG/TEST-MENU
openen
Gebruikersinterface en navigatie
2 Navigatietoetsen OMHOOG,
7 Cal: het KALIBRATIE-MENU
OMLAAG: door menu's scrollen,
openen
Functies van de toetsen
door meetkanalen scrollen, cijfers
en letters invoeren
Raadpleeg Afbeelding 2 voor een beschrijving van de functies van de
toetsen en voor informatie over de navigatie.
3 Navigatietoetsen RECHTS, LINKS:
8 Back: terug naar het vorige menu
tussen meetschermen
omschakelen, opties selecteren,
door gegevensinvoervelden
navigeren
4 Home: naar het hoofdmeetscherm
9 Menu: opties selecteren uit het
gaan
hoofdmenu van de analyser
5 Enter: bevestigen en submenu's
openen
Beschrijving van het display
Raadpleeg Afbeelding 3 voor de beschrijvingen van het meetscherm.
Raadpleeg Afbeelding 4 voor de beschrijvingen van systeemstatus.
Nederlands
121

Afbeelding 3 Meetscherm
Afbeelding 4 Systeemstatusscherm
1 Informatie over kalibratiestatus 3 Reagens (Rx) en standaarden (Sx)
1 Home (hoofdmeetscherm) 6 Relais (tweede pictogram als er een
met vloeistofniveau-indicatoren
extra relais is geïnstalleerd)
(%)
1
2 Meetkanaal 7 Parameter
2 PROGNOSYS-service-indicatiebalk 4 PROGNOSYS-indicatiebalk voor
3 Activiteit (wordt weergegeven
8 Meetwaarde
meetkwaliteit
tijdens een meting of
1
kalibratieproces)
Het op het display getoonde aantal flessen is afhankelijk van het aantal
geïnstalleerde flessen.
4 Herinnering (voor
9 Kanaalnaam
onderhoudswerkzaamheden)
PROGNOSYS-indicatiebalken
5 SD-kaart (wordt weergegeven
10 Analysernaam
De service-indicatiebalk geeft aan binnen hoeveel dagen er uiterlijk een
wanneer er een SD-kaart in het
servicetaak moet worden uitgevoerd. De indicatiebalk voor de
apparaat zit))
meetkwaliteit geeft de algehele meetkwaliteit van de analyser aan,
gemeten op een schaal van 0 tot 100.
122 Nederlands

Kleur Betekenis van kleuren
Betekenis van kleuren voor de
Grafisch display
voor de service-
indicatiebalk voor meetkwaliteit
indicatiebalk
De grafiek toont metingen voor max. zes kanalen tegelijk. Met behulp
van de grafiek kunnen trends eenvoudig worden bewaakt en worden
Groen Er zijn ten minste 45 dagen
Het systeem verkeert in goede staat en
wijzigingen in het proces weergegeven.
totdat de eerstvolgende
het meetkwaliteitspercentage is hoger dan
servicetaak moet worden
75%.
1. Druk vanuit het hoofdmeetscherm op de pijl LINKS om het grafisch
uitgevoerd.
display weer te geven.
Geel In de komende 10 tot
Er moet aandacht aan het systeem
Opmerking: Druk op de toets OMHOOG of OMLAAG om de grafiek weer te
45 dagen moet er ten
worden besteed om een toekomstige
geven voor het vorige of volgende kanaal in de reeks.
minste één servicetaak
storing te voorkomen. Het
2. Druk op home om de grafiekinstellingen te wijzigen.
worden uitgevoerd.
meetkwaliteitspercentage ligt tussen 50 en
75%.
3. Selecteer een optie.
Rood Binnen de komende
Er moet onmiddellijk aandacht aan het
Optie Omschrijving
10 dagen moeten er een of
systeem worden besteed. Het
meer servicetaken worden
meetkwaliteitspercentage is lager dan
GEMETEN
Stel de meetwaarde voor het geselecteerde kanaal in.
uitgevoerd.
50%.
WAARDE
Selecteer AUT. VERHOUDINGEN of HANDM.
VERHOUDINGEN. Voer de minimale en maximale ppb-
waarde in het menu HANDM. VERHOUDINGEN in.
Extra displayformaten
DATUM- EN
Selecteer het datum- en tijdbereik dat in de grafiek
TIJDBEREIK
moet worden weergegeven: vorige dag, afgelopen
Vanuit het hoofdmeetscherm zijn extra displayformaten beschikbaar:
48 uur, vorige week of vorige maand.
• Eénkanaals analysers:
• Druk op de pijl naar LINKS en RECHTS als u wilt omschakelen
Opstarten
tussen het hoofddisplay en een grafisch display.
Reagens 3 voorbereiden
• Meerkanaals analysers:
Reagens 3 wordt als vloeistof en poeder geleverd die beide vóór gebruik
• Druk op de toets OMHOOG of OMLAAG om de meting weer te
moeten worden gemengd. Het voorbereide reagens is ongeveer
geven voor het vorige of volgende kanaal in de reeks.
4 maanden houdbaar.
• Druk op de toets RECHTS om om te schakelen naar het
meerkanaals display (standaard = 2 kanalen) of de toets LINKS om
1. Verwijder de dop en afdichting van de rode vloeistoffles nr. R3. De
om te schakelen naar het grafisch display.
afdichting kunt u wegdoen.
• Druk in het meerkanaals display op de toets OMHOOG en
2. Breng de trechter in de rode vloeistoffles nr. R3 aan.
OMLAAG om door alle kanalen te scrollen. Druk op de toets
3. Voeg het poeder toe aan de vloeistof.
RECHTS om extra kanalen aan het display toe te voegen. Druk op
de toets LINKS om kanalen uit het display te verwijderen.
4. Breng de nieuwe afdichting en de originele flesdop aan.
• Druk in het grafisch display op de toets OMHOOG of OMLAAG om
5. Keer de fles herhaaldelijk om tot het poeder is opgelost.
de grafiek weer te geven voor het vorige of volgende kanaal in de
6. Verwijder de dop en breng de fles in de analyser aan. De originele
reeks.
dop kunt u wegdoen.
Nederlands
123

Analyser inschakelen
11. Reagens 1 heeft een bekend effect op de meetwaarde. De waarde
die aan dit effect wordt toegekend, wordt als BLANCO-waarde op de
1. Open de bovenste deur.
fles afgedrukt. Voer desgevraagd deze waarde in.
2. Trek het analyserpaneel open. Het paneel wordt gesloten gehouden
Opmerking: Met de instelling van de analyser worden geen relais, uitgangen,
door een magnetische vergrendeling.
netwerkkaarten, berekeningen of kalibratieparameters geconfigureerd. Raadpleeg
3. Schakel de stroomschakelaar op de hoofdprintplaat in (raadpleeg
Kalibratie op pagina 134 voor meer informatie over het configureren van
kalibratieparameters. Raadpleeg Uitgangen configureren op pagina 127 voor meer
Afbeelding 1 op pagina 120).
informatie over het configureren van relais, uitgangen of netwerkkaarten.
4. Sluit het analyserpaneel.
Raadpleeg Berekening instellen op pagina 127 om berekeningen in te stellen.
Instelling van de analyser starten
Sequencer configureren (optioneel)
Wanneer de analyser de eerste keer wordt ingeschakeld, of wordt
De optie is alleen beschikbaar voor de analyser in meerkanaals
ingeschakeld nadat de configuratie-instellingen zijn ingesteld op hun
uitvoering.
standaardwaarden:
1. Selecteer INSTELLINGEN SYSTEEM>SEQUENCER
1. Selecteer de desbetreffende LANGUAGE (TAAL).
CONFIGUREREN.
2. Selecteer het DATE FORMAT (DATUMNOTATIE).
Optie Omschrijving
3. Stel de DATE (DATUM) en TIME (TIJD) in.
KANALEN
Start of stopt metingen voor afzonderlijke monsterbronnen.
4. Bevestig desgevraagd met YES (JA) om de analyser in te stellen.
ACTIVEREN
Met de pijltoetsen OMHOOG en OMLAAG kunt u door de
Opmerking: De analyser blijft in de initialisatiemodus totdat de configuratie is
kanalen scrollen. Deselecteer een kanaal met de
voltooid.
navigatietoets LINKS. Druk op Enter om uw selectie te
5. Selecteer het kanaal.
bevestigen.
Opmerking: Niet-actieve kanalen worden weergegeven
6. Selecteer de meetmodus.
met een "~"-teken vóór de kanaalnaam op alle displays.
7. De instellingsresultaten voor kanaal, monsterdebiet, monsterdruk en
KANALEN
Stelt de meetvolgorde in van de monsterbronnen. Met de
minimumdebiet worden weergegeven. Zorg ervoor dat de volgende
VOLGORDE
pijltoetsen OMHOOG en OMLAAG kunt u door de
waarden binnen het bereik liggen:
volgorde scrollen. Gebruik voor elk volgordenummer de
navigatietoetsen LINKS en RECHTS om een kanaal te
• Monsterdruk: minimaal 0,14 bar (2 psi)
selecteren. Druk op ENTER om uw selectie te bevestigen.
Opmerking: De maximumdruk wordt door een drukregelaar op 0,28 bar
(4 psi) geregeld.
• Minimumdebiet: 55 ml/minuut
Analyser kalibreren
8. Druk op Enter om uw selectie te bevestigen.
De fabrikant adviseert de analyser na 1 dag gebruik te kalibreren, om
9. Zorg er desgevraagd voor dat de reagensflessen vol zijn en bevestig
alle systeemcomponenten in staat te stellen zich te stabiliseren.
met YES (JA).
Raadpleeg Kalibratie op pagina 134 om een kalibratie te starten.
10. Zorg er desgevraagd voor dat de standaardflessen vol zijn en
bevestig met YES (JA).
124
Nederlands

Bediening
Optie Omschrijving
STD-NIVEAUS
Stelt het volume van een standaardoplossing in
W A A R S C H U W I N G
RESETTEN
de standaardfles in op 100% vol.
Brand- en explosiegevaar. Deze apparatuur is uitsluitend bedoeld voor
watermonsters. Gebruik met ontvlambare monsters kan tot brand of explosie
PRIME REAGENS Start de stroming van alle reagentia door het
leiden.
systeem van slangen en ventielen.
BLANCOWAARDE INV. Stelt de blancowaarde in op een specifieke
V O O R Z I C H T I G
waarde die op het label van de R1-fles is
Chemisch gevaar. Volg bij de omgang met chemicaliën altijd de juiste
afgedrukt.
laboratoriumtechnische veiligheidsvoorschriften. Draag altijd alle
persoonlijke beschermingsmiddelen die geschikt zijn voor de gebruikte
Opties voor momentaan monster
chemicaliën.
Via het menu voor het momentaan monster (Grab Sample) kan de
Wanneer de onderste deur wordt geopend, wordt de huidige meting of
gebruiker een specifiek monster of specifieke standaard analyseren. Er
kalibratie gestopt. Wanneer de onderste deur wordt gesloten, wordt de
zijn twee opties beschikbaar:
vorige meting of kalibratie opnieuw gestart.
• GRAB SAMPLE IN: met deze optie wordt een extern monster of een
Reagentia en standaarden instellen
externe standaard gemeten.
Zorg ervoor dat het monsterdebiet wordt ingesteld en installeer de
• GRAB SAMPLE UIT: met deze optie wordt een monster rechtstreeks
reagensflessen voordat met deze taak wordt begonnen.
uit een monsterleiding genomen voor externe analyse.
Een momentaan monster of standaard meten
1. Druk op menu en ga vervolgens naar
REAGENTIA/STANDAARDEN.
Gebruik de trechter voor momentane monsters om momentane
monsters te meten die uit andere delen van het systeem zijn genomen,
2. Selecteer één van de opties. Gebruik de SET-opties (voor het
of om een standaard voor een kalibratieverificatie te meten.
instellen) wanneer het volume van bestaande reagentia/standaarden
moet worden aangepast. Gebruikt de RESET-opties wanneer
1. Verzamel 250–500 ml van het monster of de standaard in een
reagentia/standaarden worden vervangen of ververst (flessen
schone container.
worden vervangen).
2. Spoel de trechter buiten de unit met het verzamelde monster af.
Optie Omschrijving
3. Breng de trechter weer aan.
REAG.NIV. INSTELLEN Stelt het volume van een specifiek reagens in de
4. Selecteer MONSTER NEMEN>GRAB SAMPLE IN.
reagensfles in op een geschatte waarde. Bereik:
1–100%.
5. Volg de instructies op het display.
STD-NIVEAU
Stelt het volume van een specifieke
Momentaan monster uit de analyser nemen
INSTELLEN
standaardoplossing in de standaardfles in op een
geschatte waarde. Bereik: 1–100%.
Doseer met een monsterslang handmatig het momentaan monster uit
een van de monsterbronnen voor externe analyse.
REAG.NIV. RESETTEN Stelt het volume van een reagens in de
reagensfles in op 100% vol.
Nederlands
125

Onmiddellijk nadat het monster is gedoseerd, wordt de monsterbron
Optie Omschrijving
door de analyser gemeten. De waarde van de monsterbron en het
taakidentificatienummer voor het momentaan monster worden op het
SIGNAL AVERAGE Selecteer het aantal metingen dat wordt
uitgevoerd voor het berekenen van een
display getoond.
gemiddelde meting (1–5). Hierdoor wordt de
variabiliteit bij metingen beperkt (standaard = 1)
1. Selecteer MONSTER NEMEN>GRAB SAMPLE UIT.
(geen gemiddelde).
2. Volg de instructies op het display.
NAAM ANALYSER
Wijzigt de naam die bovenaan het meetscherm
3. Steek de 'grab sample uit'-slang voor het momentaan monster in een
BEW.
staat (maximaal 16 tekens).
schone container. De slang voor het momentaan monster bevindt
NAAM KANAAL
Wijzigt de naam van het monster dat op het
zich in de onderste unit van de kast aan de linkerzijde.
BEWERKEN
meetscherm staat (maximaal 10 tekens).
4. Druk op de slangpilaar (linkerbovenhoek van de onderste
monsterruimte) zodat de slang voor het momentaan monster een
SEQUENCER
Start of stopt metingen voor afzonderlijke
CONFIGUREREN
monsterbronnen. Stelt de meetvolgorde van de
momentaan monster kan doseren.
(optioneel)
monsterbronnen in wanneer er meer dan één
monsterbron is.
Systeem instellen
SET DATE & TIME Stelt de tijd en datum van de analyser in.
De configuatie-instellingen kunnen worden gewijzigd in het menu
INSTELLINGEN SYSTEEM of in de analyserinstelling. Raadpleeg
DISPLAY SETUP Wijzigt de taal. Past de volgorde van weergave
van metingen aan. Past de contrastinstellingen
Instelling van de analyser starten op pagina 124.
van het display aan.
1. Selecteer INSTELLINGEN SYSTEEM.
HERINNERINGEN UIT Stopt herinneringen aan gepland onderhoud voor
afzonderlijke componenten. Opties: slangen,
2. Selecteer één van de opties.
roerstaaf, colorimeterkuvet, luchtfilter, roermotor,
luchtuitlaatventiel, klemventiel, luchtcompressor,
Optie Omschrijving
reagensventielen, monsterventielen,
MEETMODUS Wijzigt de modus van de meetcyclus. Opties:
standaardventielen, colorimeter-LED,
interval of continu (standaard). In de modus
ventilatorfilter, luchtklep.
Continu wordt ongeveer om de 9 minuten
APPARATEN
Installeert of verwijdert ingangsmodules.
gemeten.
BEHEREN
Raadpleeg Apparaten beheren op pagina 127
INTERVAL
Wijzigt de intervaltijd wanneer MEETMODUS is
voor meer informatie.
BEWERKEN
ingesteld op interval. Opties: 10–240 minuten
INFORMATIE
Toont de informatie van de analyser. Raadpleeg
(voorwaardelijk)
(standaard= 15 minuten).
INSTRUMENT
Instrumentinformatie bekijken op pagina 133.
MEAS UNITS Wijzigt de meeteenheden die op het display en in
CALCULATION Stelt de variabelen, parameters, eenheden en
het gegevenslogboek worden weergegeven.
formules voor de analyser in. Raadpleeg
Opties: ppb (standaard), ppm, mg/l, µg/l.
Berekening instellen op pagina 127.
INSTELLINGEN
Selecteert en configureert de 4–20mA-instelling,
UITGANGEN
de relaisinstelling en de Hold-modus voor fouten.
Raadpleeg Uitgangen configureren
op pagina 127 voor meer informatie.
126 Nederlands

Optie Omschrijving
2. Selecteer een optie.
INSTELLINGEN
Geeft alleen aan of er een netwerkaart is
Optie Omschrijving
NETWERK
geïnstalleerd. Modbus-, Profibus- en HART-
(voorwaardelijk)
netwerkkaarten worden ondersteund.
SET VARIABLE X Selecteert de sensor die betrekking heeft op
variabele X.
SECURITY SETUP Schakelt de wachtwoordcode (standaard =
HACH55) in of uit.
SET PARAMETER X Selecteert de parameter die betrekking heeft op
variabele X.
LUCHTZUIVERING Schakelt de luchtzuivering in wanneer op de
analyser gebruik wordt gemaakt van een externe
SET VARIABLE Y Selecteert de sensor die betrekking heeft op
luchtzuivering (standaard = uit). Wanneer u deze
variabele Y.
functie wilt gebruiken, zorg er dan voor dat er een
SET PARAMETER Y Selecteert de parameter die betrekking heeft op
ventilator-filteraansluiting is aangebracht.
variabele Y.
Raadpleeg de documentatie die met de
luchtzuiveringsset is meegeleverd.
SET FORMULA Selecteert de berekeningsformule die moet worden
uitgevoerd. Opties: geen, X-Y, X+Y, X/Y, [X/Y]%, [X
STANDAARDW.
Stelt de configuratie in op de fabrieksinstellingen.
+Y]/2, X*Y, [X-Y]%/X
HERSTELLEN
DISPLAY FORMAT Selecteert het aantal decimalen dat in een
berekeningsresultaat wordt getoond. Opties: auto,
Apparaten beheren
XXXXX, XXXX.X, XXX.XX, XX.XXX, X.XXXX
Ingangsmodules installeren of verwijderen.
SET UNITS Voert de naam van de eenheid in (max. 5 tekens).
1. Selecteer APPARATEN BEHEREN.
SET PARAMETER Voert de naam van de meting in (max. 5 tekens).
2. Selecteer een optie.
Uitgangen configureren
Optie Omschrijving
SCAN FOR
Het systeem toont de aangesloten apparaten.
4–20mA-module instellen
DEVICES
Opmerking: Als er geen apparaat is aangesloten, keert
het systeem terug naar het hoofdmeetscherm.
1. Selecteer INSTELLINGEN SYSTEEM>INSTELLINGEN
UITGANGEN>INSTELLINGEN 4-20mA.
DELETE DEVICE Verwijdert het apparaat wanneer het niet langer is
aangesloten.
2. Selecteer de UITGANG.
3. Selecteer een optie.
Berekening instellen
Optie Omschrijving
Stelt de variabelen, parameters, eenheden en formules voor de analyser
in.
ACTIVEREN De opties in de menulijst veranderen afhankelijk van
de geselecteerde functie. Raadpleeg 4–20mA-
1. Selecteer CALCULATION (BEREKENING).
activeringsopties op pagina 128 voor meer
informatie.
Nederlands 127

Optie Omschrijving
3. Selecteer SET FUNCTION>LINEAR CONTROL (FUNCTIE
INSTELLEN>LINEAIRE REGELING) en selecteer vervolgens de van
KIES Selecteer de uitgang. Opties: geen als de uitgang
toepassing zijnde opties in het menu ACTIVATION (ACTIVERING).
niet is geconfigureerd, de analysernaam of
berekening als er een berekeningsformule is
Optie Omschrijving
geconfigureerd. Raadpleeg Berekening instellen
op pagina 127.
0/4mA INSTELL. Stelt het lage eindpunt van het procesvariabelenbereik
in.
PARAMETERKEUZE Selecteer in de lijst het meetkanaal.
20mA INSTELLEN Stelt het hoge eindpunt (bovenste waarde) van het
SET FUNCTION Selecteer een functie. Overige opties verschillen
procesvariabelenbereik in.
afhankelijk van de gekozen functie. LINEAR
CONTROL (LINEAIRE REGELING) – het signaal is
4. Selecteer SET FUNCTION>PID CONTROL (FUNCTIE
lineair afhankelijk van de proceswaarde. PID
INSTELLEN>PID-REGELING) en selecteer vervolgens de van
CONTROL (PID-REGELING) – het signaal
toepassing zijnde opties in het menu ACTIVATION (ACTIVERING).
functioneert als een PID-controller (proportioneel,
integraal of afgeleid). LOGARITMISCH – het signaal
Optie Omschrijving
wordt logaritmisch weergegeven binnen het
procesvariabelenbereik. BILINEAIR – het signaal
SET MODE AUTO (AUTOMATISCH) – het signaal wordt automatisch
wordt als twee lineaire segmenten weergegeven
geregeld door de algoritme wanneer de analyser
binnen het procesvariabelenbereik.
gebruikmaakt van proportionele, integrale en afgeleide
ingangen.
SET TRANSFER Als TRANSFER (OVERDRACHT) is of wordt
geselecteerd als de ERROR HOLD MODE (HOLD-
MANUAL (HANDMATIG) – het signaal wordt geregeld
MODUS VOOR FOUTEN), selecteer dan SET
door de gebruiker. Om het signaal handmatig te wijzigen,
TRANSFER (OVERDRACHT INSTELLEN) en voer
verandert u de %-waarde in MANUAL OUTPUT
de overdrachtwaarde in. Bereik: 3,0 tot 23,0 mA
(HANDMATIGE UITGANG).
(standaard = 4.000). Raadpleeg Hold-modus voor
PHASE Selecteert het signaalresultaat wanneer zich
fouten instellen op pagina 131.
proceswijzigingen voordoen.
SET FILTER Voer de filterwaarde in. Dit is een tijdsgemiddelde
DIRECT – signaal wordt verhoogd naarmate het proces
filterwaarde van 0 tot 120 seconden (standaard = 0).
toeneemt.
REVERSE (OMGEKEERD) – signaal wordt verhoogd
SCALE 0mA/4mA Selecteer de schaal (0-20 mA of 4-20 mA).
naarmate het proces afneemt.
INST. SETPOINT Stelt de waarde voor een regelpunt in het proces in.
4–20mA-activeringsopties
PROP BAND Stelt de waarde in voor het verschil tussen het gemeten
1. Selecteer INSTELLINGEN SYSTEEM>INSTELLINGEN
signaal en de vereiste instelwaarde.
UITGANGEN>INSTELLINGEN 4-20mA.
INTEGRAL Stelt de tijdsperiode in tussen het inspuitpunt van het
2. Selecteer de beschikbare UITGANG.
reagens en het contact met het meetapparaat.
128 Nederlands

Optie Omschrijving
2. Selecteer het relais.
3. Selecteer een optie.
DERIVATIVE Stelt een afstelwaarde in voor vacillatie van het proces.
Bij de meeste toepassingen is regeling mogelijk zonder
Optie Omschrijving
gebruik te maken van de afgeleide instelling.
ACTIVATION De opties in de menulijst veranderen afhankelijk van de
TRANSITIETIJD Stelt de waarde in om de PID-regeling gedurende een
geselecteerde functie. Raadpleeg Relais-activeringsopties
geselecteerde tijdsperiode te stoppen wanneer het
op pagina 129 voor meer informatie.
monster van de regelpomp naar de meetsensor gaat.
KIES Selecteert de uitgang. Opties: geen (als het relais niet is
5. Selecteer SET FUNCTION>LOGARITMISCH (FUNCTIE
geconfigureerd), de analysernaam of berekening (als er
INSTELLEN>LOGARITMISCH) en selecteer vervolgens de van
een berekeningsformule is geconfigureerd). Raadpleeg
toepassing zijnde opties in het menu ACTIVATION (ACTIVERING).
Berekening instellen op pagina 127.
Optie Beschrijving
SET
Selecteert een functie. ALARM – het relais start wanneer
FUNCTION
de bovenste of onderste alarmwaarde wordt geactiveerd.
50% WAARDE
Stelt de waarde in die overeenkomst met 50% van
FEEDER CONTROL (VOEDINGSREGELING) – het relais
INSTELLEN
het procesvariabelenbereik.
geeft aan of een proceswaarde hoger is dan of daalt tot
onder een instelwaarde. EVENT CONTROL
20mA INSTELLEN Stelt het hoge eindpunt (bovenste waarde) van het
(GEBEURTENISSENREGELING) – het relais schakelt in
procesvariabelenbereik in.
en uit als een proceswaarde een bovenste of onderste
limiet bereikt. ROOSTER – het relais wisselt op bepaalde
6. Selecteer SET FUNCTION>BILINEAIR (FUNCTIE
tijden, onafhankelijk van enige proceswaarde. WARNING
INSTELLEN>BILINEAIR) en selecteer vervolgens de van toepassing
(WAARSCHUWING) – het relais geeft waarschuwingen en
zijnde opties in het menu ACTIVATION (ACTIVERING).
foutcondities in sensoren weer.
Optie Omschrijving
SET
Selecteert actief of niet actief.
TRANSFER
0/4mA INSTELL. Stelt het lage eindpunt van het
procesvariabelenbereik in.
FAIL SAFE Selecteert ja of nee.
20mA INSTELLEN Stelt het hoge eindpunt (bovenste waarde) van
het procesvariabelenbereik in.
Relais-activeringsopties
KNIEPUNTWAARDE
Stelt de waarde in waarbij het
1. Selecteer INSTELLINGEN SYSTEEM>INSTELLINGEN
INSTELL.
procesvariabelenbereik wordt opgesplitst in
UITGANGEN>RELAY SETUP (INSTELLINGEN RELAIS).
een ander lineair segment.
2. Selecteer het desbetreffende relais.
KNIEPUNTSTROOM
Stelt de stroomwaarde in op de waarde van
INSTELL.
het kniepunt.
Relais instellen
1. Selecteer INSTELLINGEN SYSTEEM>INSTELLINGEN
UITGANGEN>RELAY SETUP (INSTELLINGEN RELAIS).
Nederlands
129

3. Selecteer ALARM in het menu FUNCTION (FUNCTIE) en selecteer
Optie Omschrijving
vervolgens de van toepassing zijnde opties in het menu
ACTIVATION (ACTIVERING).
SET SETPOINT Stelt de proceswaarde voor het relais in om te schakelen
tussen de hoge en lage waarde (standaard = 10).
Optie Omschrijving
DEADBAND Stelt een vertraging in zodat het relais stabiel blijft
LOW
Stelt de waarde in om het relais te activeren als reactie op de
wanneer de proceswaarde samenvalt met de
ALARM
dalende meetwaarde. Als bijvoorbeeld het lage alarm is
instelwaarde.
ingesteld op 1,0 en de meetwaarde daalt tot 0,9, start het
OVERFEED
Stelt de maximale tijd in om de instelwaarde van het
relais.
TIMER
proces te bereiken. Wanneer, naarmate de tijd verstrijkt,
HIGH
Stelt de waarde in om het relais te activeren als reactie op de
het relais niet de instelwaarde toont, wordt het relais
ALARM
stijgende meetwaarde. Als bijvoorbeeld het hoge alarm is
gedeactiveerd. Reset de timer handmatig in geval van
ingesteld op 1,0 en de meetwaarde stijgt naar 1,1, start het
een overvoedingsalarm.
relais.
OFF DELAY Stelt een vertragingstijd in voor deactivering van het relais
HYST.
Stelt het bereik in waarbinnen het relais actief blijft nadat de
(standaard = 5 seconden).
LAAG
meetwaarde stijgt tot boven de waarde van het lage alarm. Als
ON DELAY Stelt een vertragingstijd in voor activering van het relais
bijv. het lage alarm is ingesteld op 1,0 en de lage dode band is
(standaard = 5 seconden).
ingesteld op 0,5, blijft het relais actief tussen 1,0 en 1,5. De
standaardwaarde bedraagt 5% van het bereik.
5. Selecteer EVENT CONTROL (GEBEURTENISSENREGELING) in
HYST.
Stelt het bereik in waarbinnen het relais actief blijft nadat de
het menu FUNCTION (FUNCTIE) en selecteer vervolgens de van
HOOG
meetwaarde daalt tot onder de waarde van het hoge alarm. Als
toepassing zijnde opties in het menu ACTIVATION (ACTIVERING).
bijv. het hoge alarm is ingesteld op 4,0 en de hoge dode band
is ingesteld op 0,5, blijft het relais actief tussen 3,5 en 4,0. De
Optie Omschrijving
standaardwaarde bedraagt 5% van het bereik.
INST. SETPOINT Stelt de waarde in voor activering van het relais.
OFF
Stelt een vertragingstijd (0–300 seconden) in voor deactivering
DEADBAND Stelt een vertraging in zodat het relais stabiel blijft
DELAY
van het relais (standaard = 5 seconden).
wanneer de proceswaarde samenvalt met de
ON DELAY Stelt een vertragingstijd (0–300 seconden) in voor activering
instelwaarde.
van het relais (standaard = 5 seconden).
OnMax TIMER Stelt de maximale activeringstijd van het relais in
4. Selecteer FEEDER CONTROL (VOEDINGSREGELING) in het menu
(standaard = 0 min).
FUNCTION (FUNCTIE) en selecteer vervolgens de van toepassing
OffMax TIMER Stelt de maximale deactiveringstijd van het relais in
zijnde opties in het menu ACTIVATION (ACTIVERING).
(standaard = 0 min).
Optie Omschrijving
OnMin TIMER Stelt de activeringstijd van het relais in, onafhankelijk van
de meetwaarde (standaard = 0 min).
PHASE Geeft de relaisstatus aan als de proceswaarde hoger is
dan de instelwaarde. HIGH (HOOG) (standaard) –
OffMin TIMER Stelt de deactiveringstijd van het relais in, onafhankelijk
activeert het relais wanneer de proceswaarde hoger is
van de meetwaarde (standaard = 0 min).
dan de instelwaarde. LOW (LAAG) – activeert het relais
wanneer de proceswaarde daalt tot onder de
instelwaarde.
130 Nederlands

6. Selecteer ROOSTER in het menu FUNCTION (FUNCTIE) en
2. Selecteer een optie.
selecteer vervolgens de van toepassing zijnde opties in het menu
ACTIVATION (ACTIVERING).
Optie Omschrijving
UITGANG VASTH Zet de uitgangen op Hold op de laatst bekende
Optie Omschrijving
waarde wanneer de communicatie verloren gaat.
UITGANG VASTH Zet de uitgangen voor de geselecteerde kanalen op
VERPLAATSUITVOER Schakelt naar de overdrachtmodus wanneer de
Hold of draagt over.
communicatie verloren gaat. De uitgangen gaan
BEDR.DAGEN Selecteert het aantal dagen dat het relais geactiveerd
naar een vooraf gedefinieerde waarde.
blijft. Opties: Zondag, Maandag, Dinsdag, Woensdag,
Donderdag, Vrijdag, Zaterdag
Gegevens bekijken
STARTTIJD Stelt de starttijd in.
1. Selecteer GEG.LOGBOEK TONEN.
INTERVAL Stelt de tijd tussen activeringscycli (standaard = 5 min)
in.
2. Selecteer een optie.
DURATION Stelt de tijdsperiode in dat het relais wordt geactiveerd
Optie Omschrijving
(standaard = 30 min).
GEG. ANALYSER Toont specifieke statusinformatie (raadpleeg Tabel 2).
OFF DELAY Stelt de extra Hold-/uitvoertijd na deactivering van het
relais in.
MEETGEGEVENS Toont meetinformatie (raadpleeg Tabel 3).
7. Selecteer WARNING (WAARSCHUWING) in het menu FUNCTION
LOG-GEGEVENS Selecteert het gegevenslogboek en het
(FUNCTIE) en selecteer vervolgens de van toepassing zijnde opties
gebeurtenissenlogboek. DATA LOG
(GEGEVENSLOGBOEK) – toont de meetwaarden.
in het menu ACTIVATION (ACTIVERING).
Selecteer starttijd, aantal uren en aantal meetwaarden.
EVENT LOG (GEBEURTENISSENLOGBOEK) – toont
Optie Omschrijving
alle analyserinformatie. Selecteer starttijd, aantal uren
WARNING LEVEL Stelt het niveau voor activering van de waarschuwing in
en aantal meetwaarden.
en start van toepassing zijnde afzonderlijke
waarschuwingen.
Tabel 2 Analysergegevens
Element Definitie
Hold-modus voor fouten instellen
CELTEMP. Temperatuur van het verwarmingsblok voor de
1. Selecteer INSTELLINGEN SYSTEEM>INSTELLINGEN
colorimeterkuvet (idealiter 49,8 °C tot 50,2 °C
UITGANGEN>ERROR HOLD MODE (HOLD-MODUS VOOR
(121,64 °F tot 122,36 °F))
FOUTEN).
REAGENSTEMP. Temperatuur van het reagens voordat het in de
colorimeter komt
OMG.STEMP. Luchttemperatuur in het elektronicagedeelte
Nederlands 131

Tabel 2 Analysergegevens (vervolg)
Tabel 3 Meetgegevens
Element Definitie
Element Definitie
MONSTERTEMP Temperatuur van monstervoorverwarmingsblok
KANAAL LTSTE
Laatste gemeten kanaal.
(gewoonlijk 45 °C tot 55 °C (113 °F tot 131 °F), maar
METING
zou ook tot 58 °C (136,4 °F) kunnen zijn)
TIJD LTST METING Tijdstip van laatste meting.
AIR PRESS Luchtdruk van reagens in de reagensflessen (idealiter
3,95 tot 4,10 psi)
LAATSTE ABS Laatste absorptiemeetwaarde
LED-CYCLUS Afhankelijk van de conditie van de colorimeterkuvet en
LAATST CONC Concentratie van laatste meting.
de leeftijd van de analyser (meestal 7.200 tot
VLGNDE MEETTIJD Tijdstip waarop de volgende meting wordt uitgevoerd.
40.000 counts)
DONKER Aantal gemeten A/D-tellingen wanneer de LED is
VERWARMINGSCYCL. Inschakeltijd (uitgedrukt als percentage) van de
uitgeschakeld.
colorimeter-verwarming om een constante temperatuur
van 50 °C (122 °F) te handhaven
REF Referentie-A/D-telling die wordt gebruik om natuurlijke
kleur en troebelheid te compenseren.
FLOW MNST. Globale monsterflow in de colorimeter, gemeten
tijdens de spoelcyclus
MONSTER Meting van A/D-tellingen (na kleurontwikkeling) om de
concentratie van het monster te bepalen.
DRUK MONSTER 1 Monsterdruk vóór het voorverwarmingsblok (idealiter
2 tot 4,5 psi afhankelijk van de druk van het
DONKER STD DEV Standaardafwijking van donkertellingen uit
binnenkomende monster)
6 meetwaarden.
DRUK MONSTER 2 Drukverschil gemeten over de monstervoorverwarming
REF STD DEV Standaardafwijking van referentietellingen uit
tijdens een spoeling van de colorimeterkuvet. Iets
6 meetwaarden.
lager dan DRUK MONSTER 1 tijdens de spoelcyclus
en nul wanneer de spoeling is uitgeschakeld.
MONST. STD DEV Standaardafwijking van monstertellingen uit
6 meetwaarden.
REAGENS 1 Niveau van resterend reagens
VOL. MONSTER Totaal monsterspoelvolume door de colorimeter voor
REAGENS 2 Niveau van resterend reagens
de meetcyclus.
REAGENS 3 Niveau van resterend reagens
REAGENS 1 Berekende toevoertijd van reagens naar het monster
op basis van temperatuur, druk en viscositeit.
STD-OPLOSSING Niveau van resterende standaardoplossing
REAGENS 2 Berekende toevoertijd van reagens naar het monster
VENT.SNELH. De snelheid van de ventilator.
op basis van temperatuur, druk en viscositeit.
LEKTELLINGEN Indicatie van mogelijke vloeistoflekkage (bereik 0 tot
REAGENS 3 Berekende toevoertijd van reagens naar het monster
1023). Een telling van meer dan 511 duidt op
op basis van temperatuur, druk en viscositeit.
vloeistoflekkage
132 Nederlands

Instrumentinformatie bekijken
Een SD-kaart gebruiken
Gebruik een SD-geheugenkaart om de software en firmware te updaten
1. Selecteer INFORMATIE INSTRUMENT.
en de gebeurtenissen- en gegevenslogboeken te downloaden. Het SD-
2. Selecteer een optie.
pictogram is zichtbaar in de bovenste statusbalk van het
hoofdmeetscherm wanneer er een kaart is geïnstalleerd. De fabrikant
Optie Omschrijving
adviseert het gebruik van een SD-kaart met een geheugencapaciteit van
INFO ANALYSER Toont de software-informatie en het
minimaal 2 GB.
serienummer.
1. Installeer de SD-kaart (raadpleeg Afbeelding 1 op pagina 120).
MODULE-INFORMATIE (optie is
Toont de aangesloten modules met
beschikbaar wanneer er een
software-informatie en serienummer.
2. Selecteer SD-KAART INSTALLATIE uit het MAIN MENU
module is geïnstalleerd)
(HOOFDMENU).
Opmerking: De optie SD-KAART INSTALLATIE wordt alleen weergegeven als
er een SD-kaart is geïnstalleerd.
LINK2SC instellen
3. Selecteer een optie.
De LINK2SC-procedure is een veilige methode voor uitwisseling van
gegevens tussen processensoren en met LINK2SC compatibele
Optie Omschrijving
fotometers. Gebruik een SD-geheugenkaart voor de
UPGRADE
Geeft aan wanneer het upgradebestand op de SD-
gegevensuitwisseling. Raadpleeg de LINK2SC-documentatie op
SOFTWARE
kaart staat. Selecteer het specifieke apparaat voor de
http://www.hach.com voor een uitvoerige beschrijving van de LINK2SC-
(voorwaardelijk)
upgrade.
procedure.
LOGS OPSLAAN Selecteert het apparaat voor de te downloaden
1. Selecteer LINK2SC.
gegevens en het opslaan van de logboeken voor de
vorige dag, vorige week, vorige maand, of alle.
2. Selecteer een optie.
CONFIG. BEHEREN Slaat de back-upinstellingen op en zet ze terug, zet
Optie Omschrijving
instellingen en/of overdrachtinstellingen tussen
instrumenten terug.
NIEUWE TAAK Start de functie voor momentaan monster (Grab Sample)
voor de uitwisseling van meetwaarden tussen de analyser
MET APPARATEN
BESTANDEN LEZEN – selecteert de gegevens voor
en het laboratorium.
WERKEN
elk apparaat die op de SD-kaart moeten worden
opgeslagen. Opties: sensordiag, meetgegevens
TAKENLIJST Selecteert het taakbestand om de taak naar het
(curvegegevens voor een meetcyclus), kal.historie,
laboratorium te zenden of wist de taak. TAAK NAAR LAB –
kal.gegevens en/of testscript. BESTANDEN
de analysergegevens worden als taakbestand naar de SD-
SCHRIJVEN – toont wanneer er een
kaart verzonden. TAAK WISSEN – wist de gegevens.
upgradebestand beschikbaar is voor een nieuw
meetcyclusscript.
MIN TAAK-ID Specificeert de minimumwaarde voor het ID-
nummerbereik.
Firmware updaten
MAX TAAK-ID Specificeert de maximumwaarde voor het ID-
nummerbereik.
Gebruik een SD-kaart met een upgradebestand om de firmware voor de
controller, sensor of netwerkkaart te updaten. Het upgrademenu wordt
Nederlands
133

alleen weergegeven wanneer er op de SD-kaart een upgradebestand
Optie Omschrijving
staat.
KALIBRATIE
Voer een nieuwe helling en nulwaarden in
OVERSCHRIJVEN
en de automatische kalibratie wordt
1. Steek de SD-kaart in de sleuf voor de SD-kaart.
gedeactiveerd.
2. Selecteer SD-KAART INSTALLATIE uit het MAIN MENU
(HOOFDMENU).
KALIBRATIE UITGANG Selecteer een 4-20mA-uitgang en voer de
te verzenden uitgangswaarden in.
Opmerking: De optie SD-KAART INSTALLATIE wordt alleen weergegeven als
er een SD-kaart is geïnstalleerd.
STAND.KAL. RESETTEN Reset kalibratiegegevens naar
standaardwaarden en deactiveert
3. Selecteer UPGRADE SOFTWARE en bevestig uw keuze. Selecteer
automatische kalibratie. Voer een nieuwe
het apparaat en de upgradeversie, indien van toepassing.
kalibratie uit wanneer dit is gebeurd.
4. Wanneer de upgrade is voltooid, verschijnt VERPLAATSEN
VOLTOOID. op het display. Verwijder de SD-kaart.
Automatische kalibraties plannen
5. Start het instrument opnieuw starten, zodat de upgrade wordt
uitgevoerd.
1. Druk op cal en selecteer vervolgens AUTO-KALIBRATIE
INSTELLEN.
Kalibratie
2. Selecteer AUTO-KAL. ACTIVEREN>YES (JA).
Bij de automatische kalibratie wordt gebruikgemaakt van de
3. Selecteer STD-OPLOSSING en voer de standaardwaarde in ppb in.
geïnstalleerde, bekende standaard om de analyser te kalibreren. De
4. Selecteer een planningsoptie voor kalibratie.
kalibratie kan handmatig worden uitgevoerd of worden ingepland om
automatisch te worden uitgevoerd. Gebruik het kalibratiemenu om de
Optie Beschrijving
kalibratiegegevens te bekijken, de automatische kalibratie te starten of
TIJDBASIS Stelt het interval tussen kalibraties in. Opties: DAYS
annuleren, de automatische kalibratie-instellingen te negeren, handmatig
(DAGEN) of HOURS (UREN).
te kalibreren of te resetten naar de standaardkalibratie.
WEEKDAG Selecteert de weekdag of weekdagen voor kalibratie
1. Druk op cal om het kalibratiemenu weer te geven.
wanneer TIJDBASIS op DAY (DAG) is ingesteld.
Optie Omschrijving
TIJD Selecteert het tijdstip op de dag voor kalibratie wanneer
TIJDBASIS op DAY (DAG) is ingesteld.
HANDM. KAL. STARTEN Raadpleeg Kalibratie handmatig starten
op pagina 135.
SET INTERVAL Selecteert het interval tussen automatische kalibraties in
uren wanneer TIJDBASIS op UREN is ingesteld.
AUTO-KALIBRATIE
Raadpleeg Automatische kalibraties
INSTELLEN
plannen op pagina 134.
KALIBRATIEGEGEVENS Toont gegevens van de laatste kalibratie
en de datum en het tijdstip van de
eerstvolgende geplande kalibratie.
134 Nederlands

Kalibratie handmatig starten
1. Druk op cal en selecteer vervolgens HANDM. KAL. STARTEN.
2. Het type kalibratie wordt weergegeven. Druk op Enter om de
kalibratie te starten.
3. De status van de meting wordt weergegeven. Selecteer YES (JA) om
de huidige meetcyclus te onderbreken en de kalibratie onmiddellijk te
starten. Selecteer NEE om te wachten tot de huidige meetcyclus is
voltooid voordat de kalibratie wordt gestart.
Nederlands 135

Indholdsfortegnelse
A D V A R S E L
Angiver en potentiel eller umiddelbart farlig situation, som kan resultere i død
side 136
eller alvorlig tilskadekomst, hvis den ikke undgås.
Brugergrænseflade og navigation på side 138
F O R S I G T I G
Startup (Opstart) på side 140
Indikerer en potentiel farlig situation, der kan resultere i mindre eller moderat
Betjening på side 141
tilskadekomst.
Kalibrering på side 151
B E M Æ R K N I N G
Angiver en situation, der kan medføre skade på instrumentet, hvis ikke den
undgås. Oplysninger, der er særligt vigtige.
Sikkerhedsmærkater
Oplysninger vedr. sikkerhed
Læs alle skilte og mærkater, som er placeret på apparatet. Der kan
B E M Æ R K N I N G
opstå person- eller instrumentskade, hvis forholdsreglerne ikke
respekteres. Hvis der er placeret et symbol på apparatet, kan det findes i
Producenten er ikke ansvarlig for eventuelle skader på grund af forkert
brugermanualen sammen med fare- eller forsigtighedsanvisningerne.
anvendelse eller misbrug af dette produkt, herunder uden begrænsning direkte
skader, hændelige skader eller følgeskader, og fraskriver sig ansvaret for
Dette er sikkerhedsalarmsymbolet. Overhold alle
sådanne skader i det fulde omfang, som tillades ifølge gældende lov. Kun
sikkerhedsmeddelelser, der følger dette symbol, for at undgå
brugeren er ansvarlig for at identificere alvorlige risici ved anvendelsen og
potentiel kvæstelse. Se brugsanvisningen vedrørende drifts- eller
installere relevante mekanismer til beskyttelse af processerne i forbindelse med
sikkerhedsoplysninger, hvis det vises på instrumentet.
en eventuel fejl på udstyret.
Dette symbol angiver, at der skal bæres beskyttelsesbriller.
Læs hele manualen, inden udpakning, installation eller betjening af dette
udstyr. Overhold alle farehenvisninger og advarsler. Undladelse heraf
kan medføre, at brugeren kommer alvorligt til skade eller beskadigelse af
apparatet.
Kontroller, at den beskyttelse, som dette udstyr giver, ikke forringes. Du
Dette symbol identificerer risiko for kemisk skade og angiver, at kun
må ikke bruge eller installere dette udstyr på nogen anden måde end
personer, der er kvalificerede og uddannet til at arbejde med
den, der er angivet i denne manual.
kemikalier, bør håndtere kemikalier eller udføre vedligeholdelse af
kemiske leveringssystemer i forbindelse med udstyret.
Brug af risikoinformation
Dette symbol angiver, at der er risiko for elektrisk stød og/eller
dødsfald pga. elektrisk stød.
F A R E
Angiver en eventuel eller overhængende farlig situation, der vil medføre dødsfald
eller alvorlige kvæstelser, hvis den ikke undgås.
136 Dansk

Dette symbol angiver, at den afmærkede del kan være varm og skal
Analysatoren måler silikakoncentration i vand i kraftværker og
berøres med forsigtighed.
industrivand. Den kemiske analyse anvender molybdænmetoden som
*
tilpasset fra standardmetoder.
Dette symbol indikerer, at der er brandfare.
Placering af tænd/sluk-knap og SD-kort
Figur 1 Tænd/sluk-knap og SD-kort
Dette symbol identificerer tilstedeværelsen af et stærkt ætsende eller
andet farligt stof og risiko for kemisk skade. Kun personer, der er
kvalificeret og uddannet til at arbejde med kemikalier, bør håndtere
kemikalier eller udføre vedligeholdelse af kemiske leveringssystemer
i forbindelse med udstyret.
BEMÆRK: Kontakt udstyrsproducenten eller -leverandøren og få vejledning
vedrørende aflevering af udtjent udstyr, producentleveret elektrisk tilbehør og alle
andre genstande for genbrug eller korrekt bortskaffelse.
Elektrisk udstyr markeret med dette symbol må ikke bortskaffes i det
offentlige europæiske renovationssystem efter den 12. august 2005. I
overensstemmelse med europæiske lokale og nationale forordninger
(EU-direktiv 2002/96/EF) skal brugere af elektrisk udstyr nu returnere
gammelt eller udtjent udstyr til producenten til bortskaffelse. Dette
koster ikke brugeren noget.
1 Statusindikatorlys 3 Analysatorens lysdiode for
indikation af TÆNDT/SLUKKET
Produktoversigt
2 Tænd/sluk-knap (OP = TÆNDT) 4 SD-kortåbning
F A R E
Kemiske eller biologiske farer. Hvis dette instrument anvendes til at
overvåge en behandlingsproces og/eller et kemisk tilførselssystem,
hvor der gælder lovbestemte begrænsninger og overvågningskrav i
forbindelse med folkesundhed, offentlig sikkerhed, føde- og
drikkevareproduktion eller -forarbejdning, ligger ansvaret hos brugeren
af instrumentet med hensyn til at kende og overholde enhver
gældende bestemmelse og at sikre tilstrækkelige og egnede tiltag for
at overholde gældende bestemmelser, såfremt instrumentet ikke
fungerer.
*
Standard Methods for the Examination of Water and Wastewater, 21st Edition, 2005, Centennial Edition, APHA, AWWA, WEF, pp 4-167, 4500-
SiO
2
D.
Dansk 137

Statusindikatorlys
Figur 2 Beskrivelse af tastatur
Når der tændes på analysator tænd/sluk-knap, tændes der et
statusindikatorlys. Se Tabel 1.
Tabel 1 Definitioner for statusindikator
Lysets farve Definition
Grøn Analysatoren er i drift, og der er ingen aktive advarsler, fejl eller
påmindelser.
Gul Analysatoren er i drift med aktive advarsler eller påmindelser.
Rød Analysatoren er ikke i drift, idet der er en aktiv fejltilstand. Der er
opstået et alvorligt problem.
1 Skærm 6 Diag: Adgang til menuen
Brugergrænseflade og navigation
DIAG/TEST
2 Navigationstasterne OP, NED: rul
7 Cal: Adgang til menuen
Beskrivelse af tastatur
gennem menuer, rul gennem
CALIBRATE (KALIBRER)
målekanaler, indtast tal og
Se Figur 2 for tastaturbeskrivelse og navigeringsinformation.
bogstaver
3 Navigationstasterne HØJRE,
8 Tilbage: Gå tilbage til den
VENSTRE: skift måledisplay, vælg
foregående menu
funktioner, naviger mellem
dataindtastningsfelter
4 Hjem: Gå til hovedskærmen for
9 Menu: Vælg funktioner i analysator
måling
hovedmenu
5 Enter: Bekræft og åbn
undermenuer
Skærmbeskrivelse
Se Figur 3 for beskrivelse af skærmbilledet for måling. Se Figur 4 for
beskrivelse af systemstatus.
138
Dansk

Figur 3 Målingsskærmbillede
Figur 4 Skærmbillede for systemstatus
1 Oplysninger om kalibreringsstatus 3 Reagens (Rx) og standarder (Sx)
1 Hjem (hovedskærmbilledet for
6 Relæer (andet ikon vises, hvis der
med indikatorer for væskeniveau
måling)
er et yderligere relæ installeret)
(%).
1
2 Målekanal 7 Parameter
2 PROGNOSYS (PROGNOSE)
4 PROGNOSYS (PROGNOSE)
indikatorbjælke for service
indikatorbjælke for målekvalitet
3 Aktivitet (vises under måling eller
8 Måleværdi
kalibrering)
1
Antallet af flasker vist i displayet afhænger af det installerede antal flasker.
4 Påmindelse (om
9 Kanalens navn
PROGNOSYS (PROGNOSE) indikatorbjælker
vedligeholdelsesopgave)
Serviceindikatorbjælken viser antal dag til næste serviceopgave er
5 SD-kort (vises, når der isættes et
10 Analysatorens navn
påkrævet. Indikatorbjælken for målekvalitet viser analysator samlede
SD-kort)
tilstand målt på en skala fra 0 til 100.
Farve Farveforklaring for
Farveforklaring for
serviceindikatorbjælken
indiktorbjælken for målekvalitet
Grøn Der er mindst 45 dage, til næste
Systemet er i god driftstilstand, og
serviceopgave er påkrævet.
helbredsprocentsatsen er over
75 %.
Gul Mindst én serviceopgave er
Systemet skal efterses med
påkrævet inden for de næste 10 til
henblik på at forebygge fejlfunktion
45 dage.
i fremtiden.
Helbredsprocentsatsen er mellem
50 og 75 %.
Rød Mindst én serviceopgave er
Systemet skal efterses
påkrævet inden for de næste
øjeblikkeligt.
10 dage.
Helbredsprocentsatsen er under
50 %.
Dansk 139

Yderligere skærmvisninger
3. Vælg en funktion.
I hovedskærmbilledet for måling findes der flere yderligere
Funktion Beskrivelse
skærmvisninger:
MEASUREMENT VALUE
Indstil måleværdien for den valgte kanal. Vælg
(MÅLEVÆRDI)
mellem AUTO SCALE (AUTO.-
• Analysatorer med en enkelt kanal:
SKALERERING) og MANUALLY SCALE
(MANUEL SKALERING). Indtast minimum og
• Tryk på VENSTRE og HØJRE pil for at skifte mellem
maksimum ppb-værdi i menuen MANUALLY
hoveddisplayet og et grafisk display.
SCALE (MANUEL SKALERING).
• Analysatorer med flere kanaler:
DATE & TIME RANGE
Vælg området for dato og tid på grafen: seneste
(OMRÅDE FOR DATO
dag, seneste 48 timer, seneste uge eller
• Tryk på tasten OP eller tasten NED for at få vist målingen fra den
OG TID)
seneste måned.
foregående eller næste kanal i rækken.
• Tryk på tasten HØJRE for at skifte til display med flere kanaler
(standard = 2 kanaler) eller tasten VENSTRE for grafisk display.
Startup (Opstart)
• I displayet med flere kanaler skal du trykke på tasterne OP og NED
for at rulle gennem alle kanaler. Tryk på tasten HØJRE for at tilføje
Fremstil reagens 3
yderligere kanaler til displayet. Tryk på tasten VENSTRE for at
Reagens 3 findes som væske og pulver, der skal blandes inden brug.
fjerne kanaler fra displayet.
Den klargjorte reagens er holdbar i ca. 4 måneder.
• I det grafiske display skal du trykke på tasten OP eller tasten NED
for at få vist grafen for den foregående eller den næste kanal i
1. Tag hætten af, og åbn forseglingen på den røde væskeflaske #R3.
rækken.
Forseglingen kan bortskaffes.
2. Sæt tragten i den røde væskeflaske #R3.
Grafisk display
3. Hæld pulveret i væsken.
Grafen viser målinger for op til seks kanaler på en gang. Grafen giver
4. Påsæt den nye forsegling og den originale flaskehætte.
nem overvågning af trends og viser ændringer i processen.
5. Vend flasken med bunden i vejret og tilbage igen flere gange, indtil
1. I hovedskærmbilledet for måling skal du trykke på VENSTRE-piletast
pulveret er opløst.
for at få vist det grafiske display.
6. Tag hætte af, og installer flasken i analysator. Den originale hætte
BEMÆRK: Tryk på tasten OP eller NED for at få vist målingen fra den
kan bortskaffes.
foregående eller næste kanal i rækken.
2. Tryk på home for at ændre indstillinger for grafen.
Tænd analysatoren
1. Åbn den øverste dør.
2. Træk analysepanelet åbent. Panelet holdes lukket med en
magnetlås.
140
Dansk