Hach-Lange POLYMETRON 9500 Conductivity Module User Manual – страница 8
Инструкция к Hach-Lange POLYMETRON 9500 Conductivity Module User Manual

电线连接 电阻
端子 7-10(温度传感器 Pt100)
≈ 110 Ω (25 °C)
端子 1-2(次级线圈)
≈ 1—2 Ω
端子 11-12(初级线圈)
≈ 1—2 Ω
如果检查时未生成任何错误电阻值,则认为传感器工作正常。
如果测量结果仍不满意,请按以下过程操作:
1. 将 T-COMPENSATION(温度补偿)设置为 NONE(无)(见感应传导传感器配置 第 133)。
2. 执行传感器 ZERO CALIBRATION(校零)(见零点校准程序 第 135)。
3. 执行传感器 RESISTOR CALIBRATION(电阻校准)(见电阻器校准 第 138)。
4. 检查以下数据:
显示电导率 (K = 2.35) 模拟电阻
470 μS/cm 5 kΩ
4.7 mS/cm 500 Ω
47 mS/cm 50 Ω
470 mS/cm 5 Ω
传感器诊断和测试菜单
传感器诊断和测试菜单显示仪器的当前和历史记录信息。请参阅 表 2。
要访问传感器诊断和测试菜单,按菜单键并选择 SENSOR SETUP(传感器设置)>[选择传感
器]>DIAG/TEST(诊断/测试)。
表 2 传感器诊断/测试菜单
选项 说明
控制器信息 显示关于传感器模块的信息。
传感器信息 显示用户输入的名称和序列号。
校准天数 显示自上次校准以来的天数。
CAL HISTORY(校准历史记录) 按日期/时间标记显示所有校准的列表。使用箭头键选择
一项校准并按 Enter 以查看详细信息。
重设校准历史记录 重设传感器的校准历史记录(需要服务级密码)。之前所
有的校准数据将丢失。
POLARIZATION(极化) 仅接触式电导传感器。显示下次测量前的电极极化信息、
电缆电容以及时间。
传感器信号 显示目前传感器信号信息。
SENSOR DAYS(传感器天数) 显示传感器已运行的天数。
RESET SENSOR(重设传感器) 重设传感器已经运行的天数并将所有校准数据重设为默
认值。
错误列表
可能因多种原因发生错误。错误图标是圆圈,中间带有感叹号。出现错误时,错误图标和测量屏幕在主
显示屏中交替闪烁。在控制器菜单中指定时,所有输出均保持。要查看错误,按 菜单 键并选择
DIAGNOSTICS(诊断)。然后选择设备以查看与该设备相关的任何问题。
可能出现的错误列表显示在表 3 中。
中文
141

表 3 电导率传感器的错误列表
错误 说明 解决方法
ADC FAILURE(A/D 转换失败) 模拟与数字转换失败 确保传感器控制器完全插入控制器接
头。更换传感器控制器。
SENSOR MISSING(传感器丢失) 传感器丢失或断开 检查传感器和控制器的接线及连接。
确保接线板完全插入了控制器。
SENS OUT RANGE(传感器信号超
传感器信号超出接受的限值 (2 S/cm) 确保为显示格式设置了正确的测量范
出范围)
围。
警告列表
警告图标是三角形,中间带有感叹号。警告图标出现在主显示屏右侧的测量值下方。警告不会影响菜单
操作、继电器和电流输出。要查看警告,按菜单键并选择 DIAGNOSTICS(诊断)。 然后选择设备以
查看与该设备相关的任何问题。已经纠正或确认问题时,不再显示警告图标。
可能的警告列表如表 4 所示。
表 4 电导率传感器的警告列表
警告 说明 解决方法
MEAS TOO HIGH(测量值太高) 测量值大于 2 S/cm、1,000,000 ppm、
确保将显示格式设置到正确的测量范
200% 或 20,000 ppt
围
MEAS TOO LOW(测量值太低) 测量值是 < 0 μS/cm、0 ppm、0% 或
确保为传感器配置了正确的电极常
0 ppt
数。
ZERO TOO HIGH(0 值太高) 零校准值过高 确保传感器在零点校准时置于空气
中,且没有置于射频或电磁干扰的附
ZERO TOO LOW(0 值太低) 零校准值过低
近。确保电缆已由金属导管屏蔽。
TEMP TOO HIGH(温度过高) 测量温度大于 200 °C 确保已为传感器配置了正确的温度元
件。
TEMP TOO LOW(温度过低) 测量温度小于 -20 °C
校准过期 “校准提示”时间到期 校准传感器。
未校准 传感器尚未校准 校准传感器。
REPLACE SENSOR(更换传感器) 传感器运行已超过 365 天 使用参考溶液校准传感器,并重设传
感器天数。请参阅 传感器诊断和测
试菜单 第 141。如果校准失败,请致
电技术支持部门。
校准进行中 校准已开始但尚未完成 返回到校准。
OUTPUTS ON HOLD(输出保持) 在校准过程中,将输出设为在所选时
输入将在所选时段后激活。
间保持。
WRONG LINEAR TC(错误线性温度
用户定义的线性温度补偿超出范围 该值必须介于 0 至 4%/°C 之间;0 至
补偿)
200 °C。
WRONG TC TABLE(错误温度补偿
用户定义的温度补偿表超出范围 温度高于或低于表格定义的温度范
表)
围。
WRNG USER CONC TABLE(错误
浓度测量超出用户表的范围 确保为用户表设置了正确的测量范
用户浓度表)
围。
WRNG BLT-IN TEMP TABLE(错误
测量温度超出内置温度补偿表的范围 确保温度补偿配置正确。
内置温度表)
WRNG BLT-IN CONC TABLE(错误
浓度测量超出内置浓度表的范围 确保为浓度测量配置了正确的化学品
内置浓度表)
和范围。
142
中文

Specificaties
Specificaties zijn onderhevig aan wijziging zonder voorafgaande kennisgeving.
Conductiviteitscontactsensoren
Specificatie 8310 8311 8312
Drinkwater en afvalwaterzuivering
Toepassing
Chemische processen
Gedemineraliseerd en onthard water
Materiaal hoofdonderdeel Zwarte PSU Zwarte PSU Zwarte PSU
Interne elektrode SS 316L SS 316L Grafiet
Externe elektrode SS 316L SS 316L Grafiet
Isolator PSU PSU PSU
Aansluiting Glas polyester (IP65) Glas polyester (IP65) Glas polyester (IP65)
-1
-1
-1
Celconstante K 0,01 (cm
) 0,1 (cm
) 1,0 (cm
)
Nauwkeurigheid < 2% < 2% < 2%
-1
-1
-1
Meetbereik 0,01—200 μS.cm
0,1 μS—2 mS.cm
1 μS—20 mS.cm
Reactietijd temperatuur < 30 seconden < 30 seconden < 30 seconden
Maximumtemperatuur 125 °C 125 °C 125 °C
Maximale druk 10 bar 10 bar 10 bar
Monsteraansluiting 19 mm NPT 19 mm NPT 19 mm NPT
Specificatie 8315 8316 8317 8394
Bewaking van
ultrazuiver water in
Productie zuiver water
de farmaceutische
Toepassing
Bewaking van proceswater (condensaten, reinigingscycli en
en voedingsindustrie
warmtewisselaars)
Geschikt voor CIP-
SIP-processen
Materiaal
SS 316L SS 316L SS 316L SS 316L
hoofdonderdeel
Interne elektrode SS 316L SS 316L Grafiet SS 316L
Externe elektrode SS 316L SS 316L Grafiet SS 316L
Isolator PES PES PES PEEK
Aansluiting Glas polyester
Glas polyester
Glas polyester
Glas polyester
(IP65)
(IP65)
(IP65)
(IP65)
-1
-1
-1
-1
Celconstante K 0,01 (cm
) 0,1 (cm
) 1,0 (cm
) 0,01 (cm
)
Nauwkeurigheid < 2% < 2% < 2% < 2%
-1
-1
-1
-1
Meetbereik 0,01—200 μS.cm
0,1 μS—2 mS.cm
1 μS—20 mS.cm
0,01—200 μS.cm
Reactietijd
< 30 seconden < 30 seconden < 30 seconden < 30 seconden
temperatuur
Maximumtemperatu
150 °C 150 °C 150 °C 150 °C
ur
Nederlands 143

Specificatie 8315 8316 8317 8394
Maximale druk 25 bar 25 bar 25 bar 25 bar
Tri-Clamp 38 of
Monsteraansluiting 19 mm NPT 19 mm NPT 19 mm NPT
51 mm
Inductieve conductiviteitssensoren
Specificatie 8398-serie 8332
Toepassing Omstandigheden met corrosie en
Meting in barre omstandigheden
vervuiling
Materiaal PEEK PVDF
-1
-1
Celconstante K 2,35 (cm
) 10 (cm
)
Nauwkeurigheid ± 2 % ± 2 %
Meetbereik 0—2000 mS/cm 100 μS/cm—10 S/cm
Reactietijd conductiviteit < 1 seconden < 1 seconden
Reactietijd temperatuur < 2 minuten < 2 minuten
Maximale druk 18 bar 7,5 bar
Maximumtemperatuur 140 °C 120 °C
Algemene informatie
De fabrikant kan onder geen enkele omstandigheid aansprakelijk worden gesteld voor directe,
indirecte, speciale, incidentele of continue schade die als gevolg van enig defect of onvolledigheid in
deze handleiding is ontstaan. De fabrikant behoudt het recht om op elk moment, zonder verdere
melding of verplichtingen, in deze handleiding en de producten die daarin worden beschreven,
wijzigingen door te voeren. Gewijzigde versies zijn beschikbaar op de website van de fabrikant.
Veiligheidsinformatie
L E T O P
De fabrikant is niet verantwoordelijk voor enige schade door onjuist toepassen of onjuist gebruik van dit product
met inbegrip van, zonder beperking, directe, incidentele en gevolgschade, en vrijwaart zich volledig voor
dergelijke schade voor zover dit wettelijk is toegestaan. Uitsluitend de gebruiker is verantwoordelijk voor het
identificeren van kritische toepassingsrisico's en het installeren van de juiste mechanismen om processen te
beschermen bij een mogelijk onjuist functioneren van apparatuur.
Lees deze handleiding voor het uitpakken, installeren of gebruiken van het instrument. Let op alle
waarschuwingen. Wanneer u dit niet doet, kan dit leiden tot ernstig persoonlijk letsel of schade aan
het instrument.
Controleer voor gebruik of het instrument niet beschadigd is. Het instrument mag op geen andere
wijze gebruikt worden dan als in deze handleiding beschreven.
Gebruik van gevareninformatie
G E V A A R
Geeft een potentieel gevaarlijke of dreigende situatie aan die, als deze niet kan worden voorkomen, kan
resulteren in dodelijk of ernstig letsel.
W A A R S C H U W I N G
Geeft een potentieel of op handen zijnde gevaarlijke situatie aan, die als deze niet wordt vermeden, kan leiden tot
dood of ernstig letsel.
144 Nederlands

V O O R Z I C H T I G
Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die kan resulteren in minder ernstig letsel of lichte verwondingen.
L E T O P
Duidt een situatie aan die (indien niet wordt voorkomen) kan resulteren in beschadiging van het apparaat.
Informatie die speciaal moet worden benadrukt.
Waarschuwingslabels
Lees alle labels en plaatjes die aan het product bevestigd zijn. Negeren hiervan kan dit leiden tot
persoonlijk letsel of schade aan het product. In de handleiding wordt door middel van een
veiligheidsvoorschrift uitleg gegeven over een symbool op het instrument.
Als dit symbool zich op het product bevindt, wijst dit op mogelijke risico's die tot ernstig persoonlijk
letsel en/of overlijden kunnen leiden. De gebruiker dient deze handleiding te raadplegen voor
bedienings- en/of veiligheidsinformatie.
Als dit symbool zich op de behuizing of de veiligheidsbarrière van een product bevindt, betekent dit
dat er risico op elektrische schokken en/of elektrocutie bestaat en dat alleen personen die bevoegd
zijn om met gevaarlijke spanning te werken de behuizing mogen openmaken of de
veiligheidsbarrière mogen verwijderen.
Als dit symbool zich op het product bevindt, wijst dit op de aanwezigheid van onderdelen die
gevoelig zijn voor elektrostatische ontlading en betekent dit dat men voorzichtig moet zijn deze niet
te beschadigen.
Elektrische apparatuur met dit symbool mag niet afgevoerd worden in Europese openbare
afvalsystemen. Conform de Europese lokale en nationale voorschriften, dienen Europese
gebruikers hun oude of afgedankte apparaten voortaan kosteloos in te leveren bij de fabrikant voor
verdere verwerking.
Opmerking: Als u wilt retourneren voor recycling, dient u contact op te nemen met de fabrikant of leverancier van
het apparaat om instructies te krijgen over het op de juiste wijze retourneren van versleten apparatuur, elektrische
accessoires en alle hulpmiddelen.
Als dit symbool zich op het product bevindt, betekent dit dat het giftige of gevaarlijke stoffen of
elementen bevat. Het getal in het symbool geeft de ecologische gebruiksduur in jaren aan.
Productoverzicht
Deze module maakt het, als deze geïnstalleerd is in een sc200- of een Polymetron 9500-controller,
mogelijk een analoge sensor op de controller aan te sluiten.
Installatie
W A A R S C H U W I N G
Diverse gevaren. Alleen bevoegd personeel mag de in dit deel van het document beschreven taken uitvoeren.
De sensor op de module aansluiten
W A A R S C H U W I N G
Potentieel gevaar van elektrische schok. Koppel de stroomtoevoer van de controller altijd los bij het maken van
elektrische verbindingen.
W A A R S C H U W I N G
Elektrocutiegevaar. Achter de hoogspanningsbarrière worden hoogspanningskabels voor de controller in de
behuizing van de controller geleid. Behalve tijdens het installeren van modules of als een gekwalificeerde
installatietechnicus bedrading voor netvoeding, relais of analoge en netwerkkaarten aanbrengt, moet de barrière
op zijn plaats blijven.
Nederlands 145

L E T O P
Mogelijke beschadiging van het instrument. Delicate interne elektronische componenten kunnen door statische
elektriciteit beschadigd raken, wat een negatieve invloed op de werking kan hebben of een storing kan
veroorzaken.
Raadpleeg de volgende geïllustreerde stappen en de bedradingstabel om de module te installeren
en de sensor aan te sluiten.
Sluit alle massa-/afgeschermde draden van de sensor aan op de massaschroeven van de
controllerbehuizing.
Opmerking: Als de sensorkabel niet lang genoeg is om de controller te bereiken, zijn een verlengkabel (model
150727,10000) en verdeeldoos (model 08335=A=6000) nodig om de kabel te verlengen.
Tabel 1 Conductiviteit sensorbedrading
Klem Beschrijving Sensor
8398 831x en 8394
1 Interne elektrode Wit (witte kabel) Wit
2 Interne elektrode Zwart (witte kabel) —
3 Massa — Groen
4 — — —
5 — — —
6 — — —
7 Temp - Groen Zwart
8 — — —
9 — — —
10 Temp + Geel Geel
11 Buitenelektrode Bruin (bruine kabel) Rood
12 Buitenelektrode Zwart (bruine kabel) —
Stel in Stap 3 van de volgende reeks de schakelaar als volgt in:
Schakelaarinstelling Beschrijving
Instelling 1 Conductiviteitscontactsensor
Instelling 2 Inductieve conductiviteitssensor
146 Nederlands

Nederlands 147

148 Nederlands

Bediening
Gebruikersnavigatie
Raadpleeg hoofdstuk Gebruikersinterface en navigatie van de documentatie bij de controller voor
een beschrijving van het toetsenpaneel en informatie over navigatie.
Configuratie sensor
Configuratie conductiviteitscontactsensor.
Gebruik menu CONFIGURE (configureren) om identificerende informatie voor de sensor in te voeren
en opties voor het omgaan met gegevens en opslag te wijzigen.
1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CONFIGURE (instellingen
sensor / selecteer sensor / configureren).
2. Selecteer een optie en druk op enter. Houd de pijltoetsen omhoog of omlaag ingedrukt om
cijfers, tekens of interpunctie in te voeren. Druk op de pijltoets naar rechts om naar de volgende
ruimte te gaan.
Optie Beschrijving
EDIT NAME (naam
Wijzigt de naam die overeenkomt met de sensor bovenaan op het
bewerken)
meetscherm. De naam is beperkt tot 16 karakters en mag bestaan uit een
willekeurige combinatie van letter, cijfers, spaties en interpunctie. De eerste
12 tekens worden op de controller weergegeven.
SENSOR S/N (serienr.
Hiermee kan de gebruiker het serienummer van de sensor invoeren, beperkt
sensor)
tot 16 tekens in elke combinatie van letters, nummers, spaties en
interpunctie.
SELECT MEASURE (meting
Wijzigt de gemeten parameter naar CONDUCTIVITY (conductiviteit,
selecteren)
standaard), TDS (totaal aantal opgeloste vaste stoffen, of total dissolved
solids), SALINITY (zoutgehalte) of RESISTIVITY (soortelijke weerstand). Alle
andere geconfigureerde instellingen worden gereset naar de
standaardwaarden.
Opmerking: Als SALINITY (zoutgehalte) geselecteerd is, wordt de
meeteenheid gedefinieerd als ppt (deeltjes per duizend/parts per thousand)
en kan deze niet gewijzigd worden.
DISPLAY FORMAT
Wijzigt het aantal decimale plaatsen dat in het metingenscherm getoond
(weergave)
wordt. In de stand automatisch wijzigt het aantal decimale plaatsen
automatisch met de wijzigingen in de gemeten waarde.
MEAS UNITS
Wijzigt de eenheid voor de gekozen meting — selecteer een eenheid uit de
(meeteenheden)
lijst met beschikbare eenheden.
TEMP UNITS
Stelt de temperatuureenheid in op °C (standaard) of °F.
(temperatuureenheden)
Nederlands 149

Optie Beschrijving
T-COMPENSATION (T-
Voegt een temperatuurafhankelijke correctie toe aan de gemeten waarde:
compensatie)
• NONE (geen) —geen temperatuurcompensatie nodig
• USP (usp) —stel het alarmniveau in op de standaard definitietabel USP
• ULTRA PURE WATER (ultrazuiver water)—niet beschikbaar voor TDS.
Stel het type compensatie in volgens de kenmerken van het monster—
selecteer NaCl , HCl, AMMONIA (ammoniak) of ULTRA PURE WATER
(ultrazuiver water)
• USER (gebruiker) —selecteer BUILT IN LINEAR (ingebouwd lineair),
LINEAR (lineair) of TEMP TABLE (temperatuurtabel):
• BUILT IN LINEAR (ingebouwd lineair)—gebruik de voorgedefinieerde
lineaire tabel (hellingsgraad gedefinieerd als 2,0%/°C,
referentietemperatuur is 25 °C)
• LINEAR (lineair) —stel de parameters voor hellingsgraad en
referentietemperatuur in als deze afwijken van de ingebouwde
parameters
• TEMP TABLE (temperatuurtabel) —stel de temperatuur en de punten
voor vermenigvuldigingsfactor in (raadpleeg Gebruikerstabellen
configureren op pagina 152)
• NATURAL WATER (natuurlijk water) —niet beschikbaar voor TDS
CONFIG TDS (TDS
TDS only (alleen TDS)—wijzigt de factor die gebruikt wordt voor het
configureren)
converteren van conductiviteit naar TDS: NaCl (0,49 ppm/µS) of CUSTOM
(aangepast, voer een factor tussen 0,01 en 99,99 ppm/µS in).
CABLE PARAM
Stelt de parameters in van de sensorkabel in om de meetnauwkeurigheid te
(kabelparameters)
verbeteren wanneer de kabel langer of korter gemaakt wordt dan de
standaard lengte van 5 meter. Voer de lengte van de kabel, weerstand en
capacitantie in.
TEMP ELEMENT
Stelt het temperatuurelement in op PT100 of PT1000 voor automatische
(temperatuurelement)
temperatuurcompensatie. Als er geen element wordt gebruikt, kan het type
ingesteld worden op MANUAL (handmatig) en kan een waarde voor
temperatuurcompensatie ingevoerd worden.
FILTER Stelt een tijdconstante in ter verhoging van de signaalstabiliteit. De
tijdconstante berekent de gemiddelde waarde gedurende een aangegeven
tijd—0 (geen effect) tot 60 seconden (gemiddelde van signaalwaarde
gedurende 60 seconden). De filter verlengt de benodigde tijd voor het
sensorsignaal om te reageren op de werkelijke procesveranderingen.
LOG SETUP (instelling log) Dit stelt de tijdsinterval voor gegevensopslag in de gegevenslog in—5,
30 seconden, 1, 2, 5, 10, 15 (standaard), 30, 60 minuten.
RESET DEFAULTS
Stelt het configuratiemenu in op de standaardinstellingen. Alle
(standaardinstellingen
sensorinformatie gaat verloren.
resetten)
Configuratie inductieve conductiviteitssensor
Gebruik menu CONFIGURE (configureren) om identificerende informatie in te voeren voor de sensor
en opties voor gegevensafhandeling en opslag te wijzigen.
150
Nederlands

1. Druk op toets menu en and selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CONFIGURE
(sensorinstellingen / selecteer sensor / configureren) .
2. Selecteer een optie en druk op enter. Houd de pijltoetsen omhoog of omlaag ingedrukt om
cijfers, tekens of interpunctie in te voeren. Druk op de pijltoets naar rechts om naar de volgende
ruimte te gaan.
Optie Beschrijving
EDIT NAME (naam
Wijzigt de naam die overeenkomt met de sensor bovenaan op het
bewerken)
meetscherm. De naam is beperkt tot 16 karakters en mag bestaan uit een
willekeurige combinatie van letter, cijfers, spaties en interpunctie. De eerste
12 tekens worden op de controller weergegeven.
SENSOR S/N (serienr.
Hiermee kan de gebruiker het serienummer van de sensor invoeren,
sensor)
beperkt tot 16 tekens in elke combinatie van letters, nummers, spaties en
interpunctie.
SELECT MEASURE (meting
Wijzigt de gemeten parameter naar CONDUCTIVITY (conductiviteit,
selecteren)
standaard), RESISTIVITY (soortelijke weerstand), SALINITY (zoutgehalte),
TDS (totaal aantal opgeloste vaste stoffen, of total dissolved solids) of
CONCENTRATION (concentratie). Alle andere geconfigureerde instellingen
worden gereset naar de standaardwaarden.
Opmerking: Als SALINITY (zoutgehalte) geselecteerd is, wordt de
meeteenheid gedefinieerd als ppt (deeltjes per duizend/parts per thousand)
en kan deze niet gewijzigd worden.
DISPLAY FORMAT
Wijzigt het aantal decimale plaatsen dat in het metingenscherm getoond
(weergave)
wordt. In de stand automatisch wijzigt het aantal decimale plaatsen
automatisch met de wijzigingen in de gemeten waarde.
MEAS UNITS
Wijzigt de eenheid voor de gekozen meting — selecteer een eenheid uit de
(meeteenheden)
lijst met beschikbare eenheden.
TEMP UNITS
Stelt de temperatuureenheid in op °C (standaard) of °F.
(temperatuureenheden)
T-COMPENSATION (T-
Voegt een temperatuurafhankelijke correctie toe aan de gemeten waarde:
compensatie)
• LINEAR (lineair) —stel de parameters voor hellingsgraad en
referentietemperatuur in
• NATURAL WATER (natuurlijk water) —niet beschikbaar voor TDS of
CONCENTRATION (concentratie)
• TEMP TABLE (temperatuurtabel) —stel de temperatuur en de punten
voor vermenigvuldigingsfactor in (raadpleeg Gebruikerstabellen
configureren op pagina 152)
• NONE (geen) —geen temperatuurcompensatie nodig
CONFIG TDS (TDS
TDS only (alleen TDS)—wijzigt de factor die gebruikt wordt voor het
configureren)
converteren van conductiviteit naar TDS: NaCl (0,49 ppm/µS) of CUSTOM
(aangepast, voer een factor tussen 0,01 en 99,99 ppm/µS in).
Nederlands 151

Optie Beschrijving
CONFIG CONC (concentratie
CONCENTRATION only (alleen concentratie)—stelt het type te gebruiken
configureren)
concentratietabel in.
• BUILT-IN (ingebouwd)—stelt de soort CHEMISCHE STOF in die
gemeten wordt:
• H2SO4 0-30%
• HNO3 0-28%
• HCl 0-18%
• NaOH 0-16%
Opmerking: Hoewel het bereik getoond wordt als 0-16%, kunnen de
tabellen nauwkeuriger gedefinieerd worden als 0-10% voor alle
temperaturen.
• NaCl 0-25%
• H3PO4 0-40%
• GEBRUIKERSTABEL—de %-punten conductiviteit en concentratie
instellen (raadpleeg Gebruikerstabellen configureren op pagina 152)
TEMP ELEMENT Stelt het temperatuurelement in op PT100 of PT1000 voor automatische
temperatuurcompensatie. Als er geen element wordt gebruikt, kan het type
worden ingesteld op MANUAL (handmatig) en er kan een waarde voor
temperatuurcompensatie worden ingevoerd.
FILTER Stelt een tijdconstante in ter verhoging van de signaalstabiliteit. De
tijdconstante berekent de gemiddelde waarde gedurende een aangegeven
tijd—0 (geen effect) tot 60 seconden (gemiddelde van signaalwaarden
gedurende 60 seconden). De filter verlengt de benodigde tijd voor het
sensorsignaal om te reageren op de werkelijke procesveranderingen.
LOG SETUP (instelling log) Dit stelt het tijdsinterval voor gegevensopslag in het gegevenslog in—5,
30 seconden, 1, 2, 5, 10, 15 (standaard), 30, 60 minuten.
RESET DEFAULTS
Stelt het configuratiemenu in op de standaardinstellingen. Alle
(standaardinstellingen
sensorinformatie gaat verloren.
resetten)
Gebruikerstabellen configureren
Afhankelijk van het type sensor en het soort vereiste meting, kunnen door de gebruiker gedefinieerde
tabellen bij de sensorconfiguratie worden geselecteerd. Hieronder wordt uitgelegd hoe u een door de
gebruiker gedefinieerde tabel kunt configureren.
Concentratietabellen
Standaard bevat deze tabel slechts 2 punten (P1 en P2) die de minimale en maximale grenzen
definiëren. Wanneer P1 en P2 zijn gedefinieerd, kunnen extra punten er tussenin worden gevoegd.
Om bijvoorbeeld de minimum conductiviteit en nulconcentratie en de maximale conductiviteit
750 met een maximale concentratie van 30 te definiëren. gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer bij optie USER TABLE (gebruikerstabel) P1>EDIT POINT (punt bewerken).
2. Voer de minimale conductiviteit (X) 0,0 in en druk op enter.
3. Voer het minimale concentratie% (Y) 0,0 in en druk op enter.
4. Selecteer WIJZIGINGEN OPSLAAN? en druk op enter.
5. Selecteer bij optie USER TABLE (gebruikerstabel) P2> EDIT POINT (punt bewerken).
6. Voer de maximale conductiviteit (X) 750,0 in en druk op enter.
7. Voer het maximale concentratie% (Y) 30,0 in en druk op enter.
8. Selecteer WIJZIGINGEN OPSLAAN? en druk op enter.
De volgende tabel is gedefinieerd:
152
Nederlands

Conductiviteit Concentratie%
P1 0 0
P2 750 30
Om een extra punt toe te voegen met een conductiviteit met waarde 250 en een concentratie met
waarde 15, selecteer het punt met een conductiviteit direct boven de in te voeren waarde. In dit
voorbeeld, selecteer P2. De nieuwe conductiviteit met waarde 250 wordt dan P2 en de bestaande
P2 wordt als volgt in P3 veranderd:
1. Uit de optie GEBRUIKERSTABEL, selecteer P2> PUNT INGEVEN.
2. Voer de conductiviteit (X) 250,0 in en druk op enter.
3. Voer de concentratie% (Y) 15,0 in en druk op enter.
4. Selecteer WIJZIGINGEN OPSLAAN? en druk op enter.
De tabel wordt nu gedefinieerd als:
Conductiviteit Concentratie%
P1 0 0
P2 250 15
P3 750 30
Er kunnen extra punten worden ingevoegd tot een maximum van P10.
Opmerking: De waarde voor conductiviteit waar rekening mee gehouden wordt, is de temperatuur,
gecompenseerd volgens de voor temperatuurcompensatie geconfigureerde optie.
Temperatuurtabellen
De werkwijze is dezelfde als beschreven voor de concentratietabellen, maar de waarde van X heeft
betrekking op de temperatuur en de waarde van Y is een vermenigvuldigingsfactor voor de niet-
gecompenseerde conductiviteit om een temperatuurgecompenseerde conductiviteit te verkrijgen.
Bijvoorbeeld, als de temperatuurtabel als volgt is geconfigureerd:
Temperatuur Waarde
P1 0 1
P2 20 1,1
P3 40 1,2
Dit kan grafisch worden weergegeven als:
Nederlands
153

Dit toont dat een temperatuur van 10° overeenkomt met een factor van 1,05. Daarom zal een niet-
gecompenseerde conductiviteit van 10 mS/cm bij 10° een temperatuurgecompenseerde waarde van
10,5 mS/cm opleveren (d.w.z. 10 mS/cm vermenigvuldigd met een factor 1,05).
De sensor kalibreren
Informatie over sensorkalibratie
De sensorkarakteristieken worden na verloop van tijd minder, waardoor ook de sensorwerking
minder nauwkeurig wordt. Regelmatige kalibratie van de sensor is nodig om de precieze werking
ervan zeker te stellen. Hoe vaak de kalibratie moet plaatsvinden hangt af van de toepassing en kan
het best op basis van ervaring worden bepaald.
Conductiviteitscontactsensoren: gebruiken lucht (nulkalibratie) en een procesmonster voor het
definiëren van een kalibratiecurve. Wanneer het procesmonster wordt gebruikt, moet de
referentiewaarde worden bepaald met een tweede verificatie-instrument.
Inductieve conductiviteitssensoren: gebruiken lucht (nulkalibratie) en een referentieoplossing of
procesmonster voor het definiëren van een kalibratiecurve. Voor de beste nauwkeurigheid wordt een
kalibratie met buffer aanbevolen. Wanneer het procesmonster wordt gebruikt, moet de
referentiewaarde worden bepaald met een tweede verificatie-instrument.
Kalibratielimieten
Een kalibratie zal mislukken als de waarde ± 10% van de doelwaarde ligt.
Celconstante
Zorg er voor het uitvoeren van een kalibratie voor dat de sensorcelparameters juist zijn.
1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CALIBRATE
(sensorinstellingen / selecteer sensor / kalibreren).
2. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan
de toegangscode in.
3. Selecteer CELL CONSTANT (celconstante) en druk op enter.
4. Conductiviteitscontactsensoren: selecteer het K-bereik van de cel voor de sensor (0,01, 0,1 of
1,0) en voer daarna de daadwerkelijke K-waarde in zoals aangegeven op het label dat aan de
sensor bevestigd is.
Inductieve conductiviteitssensoren: voer de daadwerkelijke K-waarde in zoals aangegeven op
het label dat aan de sensor bevestigd is.
Procedure nulkalibratie
Gebruik nulkalibratie om het unieke nulpunt van de sensor te bepalen.
1. Verwijder de sensor uit het proces. Gebruik een schone doek om de sensor droog te vegen.
2. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CALIBRATE
(sensorinstellingen / selecteer sensor / kalibreren).
3. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan
de toegangscode in.
4. Selecteer ZERO CAL (nulkalibratie) en druk op enter.
5. Selecteer de optie voor het uitgangssignaal tijdens de kalibratie:
Optie Beschrijving
ACTIVE (actief) Het instrument verstuurt de huidige, tijdens de kalibratieprocedure gemeten uitvoerwaarde.
HOLD De uitgangswaarde van de sensor is tijdens de kalibratieprocedure tegen de huidige
gemeten waarde vastgehouden.
TRANSFER Tijdens kalibratie wordt een voorgedefinieerde uitgangswaarde verstuurd. Raadpleeg de
handleiding van de controller om de voorgedefinieerde waarde te wijzigen.
6. Houd de droge sensor in de lucht en druk op enter.
7. Bekijk het kalibratieresultaat:
154
Nederlands

• PASS (geslaagd)—de sensor is gekalibreerd en klaar om monsters te meten.
• FAIL (mislukt)—de kalibratie ligt buiten de toegestane limieten. Herhaal de kalibratie met
schone sensor. Raadpleeg Foutenopsporing op pagina 160 voor meer informatie.
8. Druk op enter als de kalibratie is geslaagd om verder te gaan.
9. Wanneer optie Operator ID in menu CAL OPTIONS op Ja is ingesteld, dient u een gebruikers-ID
in te voeren. Raadpleeg Kalibratieopties wijzigen op pagina 159.
10. Selecteer in scherm NEW SENSOR (nieuwe sensor) of de sensor al dan niet nieuw is:
Optie Beschrijving
JA De sensor is niet eerder met deze controller gekalibreerd. De bedrijfsdagen en eerder gemaakte
kalibratiegrafieken voor de sensor worden gereset.
NEE De sensor is eerder met deze controller gekalibreerd.
11. Herhaal het proces voor de sensor en druk op enter. Het uitgangssignaal keert terug naar de
actieve toestand en meetwaarde van het monster wordt weergegeven op het meetscherm.
Opmerking: Als de uitgangsmodus op hold of verzenden is ingesteld, selecteer dan de vertragingstijd wanneer
de uitgangssignalen weer actief worden.
Kalibratie met het procesmonster
De sensor kan in het procesmonster blijven, of een deel van het procesmonster kan worden
verwijderd voor kalibratie.
1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CALIBRATE
(sensorinstellingen / selecteer sensor / kalibreren).
2. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan
de toegangscode in.
3. Selecteer SAMPLE CAL en druk op enter.
4. Selecteer de optie voor het uitgangssignaal tijdens de kalibratie:
Optie Beschrijving
ACTIVE (actief) Het instrument verstuurt de huidige, tijdens de kalibratieprocedure gemeten uitvoerwaarde.
HOLD De uitgangswaarde van de sensor is tijdens de kalibratieprocedure tegen de huidige
gemeten waarde vastgehouden.
TRANSFER Tijdens kalibratie wordt een voorgedefinieerde uitgangswaarde verstuurd. Raadpleeg de
handleiding van de controller om de voorgedefinieerde waarde te wijzigen.
5. Met de sensor in het procesmonster, druk op enter. De gemeten waarde wordt weergegeven.
Wacht tot de waarde is gestabiliseerd en druk op enter.
6. Meet de waarde van de conductiviteit met een gecertificeerd complementair controle-instrument.
Gebruik de pijltoetsen om deze waarde in te voeren indien verschillend van de weergegeven
waarde en druk op enter.
7. Bekijk het kalibratieresultaat:
• PASS (geslaagd)—de sensor is gekalibreerd en klaar om monsters te meten.
• FAIL (mislukt)—de kalibratie ligt buiten de toegestane limieten. Herhaal de kalibratie met
schone sensor. Raadpleeg Foutenopsporing op pagina 160 voor meer informatie.
8. Druk op enter als de kalibratie is geslaagd om verder te gaan.
9. Wanneer optie Operator ID in menu CAL OPTIONS op Ja is ingesteld, dient u een gebruikers-ID
in te voeren. Raadpleeg Kalibratieopties wijzigen op pagina 159.
Nederlands
155

10. Selecteer in scherm NEW SENSOR (nieuwe sensor) of de sensor al dan niet nieuw is:
Optie Beschrijving
JA De sensor is niet eerder met deze controller gekalibreerd. De bedrijfsdagen en eerder gemaakte
kalibratiegrafieken voor de sensor worden gereset.
NEE De sensor is eerder met deze controller gekalibreerd.
11. Herhaal het proces voor de sensor en druk op enter. Het uitgangssignaal keert terug naar de
actieve toestand en meetwaarde van het monster wordt weergegeven op het meetscherm.
Opmerking: Als de uitgangsmodus op hold of verzenden is ingesteld, selecteer dan de vertragingstijd wanneer
de uitgangssignalen weer actief worden.
Kalibratie met een referentieoplossing (inductieve conductiviteitssensoren)
Kalibratie past de sensorwaarde aan om overeen te komen met de waarde van een
referentieoplossing. Gebruik een referentieoplossing die dezelfde of hogere waarde heeft dan de
verwachte meetwaarden.
Opmerking: Als de sensor voor de eerste keer gekalibreerd wordt, dient u ervoor te zorgen dat de nulkalibratie
eerst voltooid wordt.
1. Spoel de schone sensor grondig af met demiwater.
2. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CALIBRATE
(sensorinstellingen / selecteer sensor / kalibreren).
3. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan
de toegangscode in.
4. Selecteer SOLN CAL en druk op enter.
5. Selecteer de optie voor het uitgangssignaal tijdens de kalibratie:
Optie Beschrijving
ACTIVE (actief) Het instrument verstuurt de huidige, tijdens de kalibratieprocedure gemeten
uitvoerwaarde.
HOLD (vasthouden) De uitgangswaarde van de sensor is tijdens de kalibratieprocedure tegen de
huidige gemeten waarde vastgehouden.
TRANSFER (overdragen) Tijdens kalibratie wordt een voorgedefinieerde uitgangswaarde verstuurd.
Raadpleeg de handleiding van de controller om de voorgedefinieerde waarde te
wijzigen.
6. Plaats de sensor in de referentieoplossing. Zorg ervoor dat het aftastende gebied volledig
ondergedompeld is in de oplossing. Beweeg de sensor heen en weer om luchtbellen te
verwijderen.
7. Wacht tot de temperatuur van de sensor en de oplossing aan elkaar gelijk zijn. Dit kan minimaal
30 minuten duren als het temperatuursverschil tussen het proces en de referentieoplossing groot
is.
8. Druk, terwijl de sensor in de referentieoplossing zit, op enter.
9. Gebruik de pijltoetsen om de temperatuur van de referentieoplossing in te voeren en druk op
enter.
10. Gebruik de pijltoetsen om de hellingsgraad van de referentieoplossing in te voeren en druk op
enter. De gemeten waarde wordt weergegeven. Wacht totdat de waarde stabiel is.
11. Gebruik de pijltoetsen om naar de referentiewaarde te gaan en druk op enter.
12. Bekijk het kalibratieresultaat:
• PASS (geslaagd)—de sensor is gekalibreerd en klaar om monsters te meten. De nieuwe K-
waarde voor de celconstante wordt getoond.
• FAIL (mislukt)—de hellingsgraad of offset van de kalibratie bevindt zich buiten de toegestane
limieten. Reinig de sensor en probeer het opnieuw met een verse referentieoplossing.
Raadpleeg Foutenopsporing op pagina 160 voor meer informatie.
156
Nederlands

13. Druk op enter als de kalibratie is geslaagd om verder te gaan.
14. Wanneer optie Operator ID in menu CAL OPTIONS (kalibratieopties) op Ja is ingesteld, dient u
een gebruikers-ID in te voeren. Raadpleeg Kalibratieopties wijzigen op pagina 159.
15. Selecteer op het scherm NIEUWE SENSOR of de sensor nieuw is:
Optie Beschrijving
JA De sensor is niet eerder met deze controller gekalibreerd. De bedrijfsdagen en eerder gemaakte
kalibratiegrafieken voor de sensor worden gereset.
NEE De sensor is eerder met deze controller gekalibreerd.
16. Herhaal het proces voor de sensor en druk op enter. Het uitgangssignaal keert terug naar de
actieve toestand en meetwaarde van het monster wordt weergegeven op het meetscherm.
Opmerking: Als de uitgangsmodus op hold of verzenden is ingesteld, selecteer dan de vertragingstijd wanneer
de uitgangssignalen weer actief worden.
Kalibratie weerstand (conductiviteitscontactsensoren)
Dit type kalibratie wordt soms een elektrische kalibratie genoemd, die als doel heeft om de
elektrische verbinding i.p.v. de sensor zelf te controleren.
1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CALIBRATE
(sensorinstellingen / selecteer sensor / kalibreren).
2. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan
de toegangscode in.
3. Selecteer RESISTOR CAL (weerstand kalibratie) en druk op enter.
4. Selecteer de optie voor het uitgangssignaal tijdens de kalibratie:
Optie Beschrijving
ACTIVE (actief) Het instrument verstuurt de huidige, tijdens de kalibratieprocedure gemeten uitvoerwaarde.
HOLD De uitgangswaarde van de sensor is tijdens de kalibratieprocedure tegen de huidige
gemeten waarde vastgehouden.
TRANSFER Tijdens kalibratie wordt een voorgedefinieerde uitgangswaarde verstuurd. Raadpleeg de
handleiding van de controller om de voorgedefinieerde waarde te wijzigen.
5. Ontkoppel de sensor van de sensorkabel en druk op enter. Sluit een weerstand aan van 50 kΩ,
5 kΩ, 500 Ω of 50 Ω NIST (nauwkeurigheid ± 0,05%) op pinnen 2-3 van de sensorkabel en druk
op enter. Gebruik de pijltoetsen om de waarde van de weerstand in te voeren en druk op enter.
6. Bekijk het kalibratieresultaat:
• PASS (geslaagd)—de kalibratie is geslaagd.
• FAIL (mislukt)—de celconstante ligt buiten de toegestane limieten. Herhaal de kalibratie met
schone sensor. Raadpleeg Foutenopsporing op pagina 160 voor meer informatie.
7. Druk op enter als de kalibratie is geslaagd om verder te gaan.
8. Wanneer optie Operator ID in menu CAL OPTIONS (kalibratieopties) op Ja is ingesteld, dient u
een gebruikers-ID in te voeren. Raadpleeg Kalibratieopties wijzigen op pagina 159.
9. Selecteer op het scherm NIEUWE SENSOR of de sensor nieuw is:
Optie Beschrijving
JA De sensor is niet eerder met deze controller gekalibreerd. De bedrijfsdagen en eerder gemaakte
kalibratiegrafieken voor de sensor worden gereset.
NEE De sensor is eerder met deze controller gekalibreerd.
Nederlands 157

10. Sluit de sensor opnieuw aan, plaats de sensor terug in het proces en druk op enter. Het
uitgangssignaal keert terug naar de actieve toestand en meetwaarde van het monster wordt
weergegeven op het meetscherm.
Opmerking: Als de uitgangsmodus op hold of verzenden is ingesteld, selecteer dan de vertragingstijd wanneer
de uitgangssignalen weer actief worden.
Kalibratie weerstand (inductieve conductiviteitssensoren)
Dit type kalibratie wordt soms een elektrische kalibratie genoemd, die als doel heeft om de
elektrische verbinding i.p.v. de sensor zelf te controleren.
1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CALIBRATE
(sensorinstellingen / selecteer sensor / kalibreren).
2. Als de toegangscode in het veiligheidsmenu voor de controller is ingeschakeld, dan moet u de
toegangscode invoeren.
3. Selecteer RESISTOR CAL (weerstand kalibratie) en druk op enter.
4. Selecteer de optie voor het uitgangssignaal tijdens de kalibratie:
Optie Beschrijving
ACTIVE (actief) Het instrument verstuurt de huidige, tijdens de kalibratieprocedure gemeten uitvoerwaarde.
HOLD De uitgangswaarde van de sensor is tijdens de kalibratieprocedure tegen de huidige
gemeten waarde vastgehouden.
TRANSFER Tijdens kalibratie wordt een voorgedefinieerde uitgangswaarde verstuurd. Raadpleeg de
handleiding van de controller om de voorgedefinieerde waarde te wijzigen.
5.
Verwijder de sensor uit van het monster. Plaats een 5 kΩ, 500 Ω, 50 Ω, of 5 Ω lusweerstand door
de sensor en druk op enter. Druk op enter wanneer de weergegeven weerstand stabiel is.
Gebruik de pijltjestoetsen om de werkelijke waarde van de weerstand in te voeren en druk op
enter.
6. Bekijk het kalibratieresultaat:
• PASS (geslaagd)—de kalibratie is geslaagd.
• FAIL (mislukt)—de hellingsgraad of offset van de kalibratie bevindt zich buiten de toegestane
limieten. Herhaal de kalibratie met schone sensor. Raadpleeg Foutenopsporing op pagina 160
voor meer informatie.
7. Druk op enter als de kalibratie is geslaagd om verder te gaan.
8. Wanneer optie Operator ID in menu CAL OPTIONS op Ja is ingesteld, dient u een gebruikers-ID
in te voeren. Raadpleeg Kalibratieopties wijzigen op pagina 159.
9. Selecteer in scherm NEW SENSOR (nieuwe sensor) of de sensor al dan niet nieuw is:
Optie Beschrijving
JA De sensor is niet eerder met deze controller gekalibreerd. De bedrijfsdagen en eerder gemaakte
kalibratiegrafieken voor de sensor worden gereset.
NEE De sensor is eerder met deze controller gekalibreerd.
158 Nederlands

10. Sluit de sensor opnieuw aan, plaats de sensor terug in het proces en druk op enter. Het
uitgangssignaal keert terug naar de actieve toestand en meetwaarde van het monster wordt
weergegeven op het meetscherm.
Opmerking: Als de uitgangsmodus op hold of verzenden is ingesteld, selecteer dan de vertragingstijd wanneer
de uitgangssignalen weer actief worden.
Temperatuurkalibratie
De temperatuursensor is af-fabriek ingesteld. Het is echter raadzaam om de temperatuursensor
steeds voor het kalibreren van de meetsensor te kalibreren.
1. Plaats de sensor in een vat met water waarvan de temperatuur bekend is. Meet de temperatuur
van het water met een nauwkeurige thermometer of onafhankelijk instrument.
2. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CALIBRATE
(sensorinstellingen / selecteer sensor / kalibreren).
3. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan
de toegangscode in.
4. Selecteer 1 PT TEMP KAL en druk op enter.
5. De bruto temperatuurwaarde wordt weergegeven. Druk op enter.
6. Voer de juiste waarde in indien deze afwijkt van hetgeen wordt weergegeven en druk op enter.
7. Druk op enter om de kalibratie te bevestigen.
Afsluiten van de kalibratieprocedure
Als tijdens een kalibratie op toets back (terug) gedrukt wordt, kan de gebruiker de kalibratie
beëindigen.
1. Druk tijdens een kalibratie op toets back (terug). Er worden drie mogelijkheden getoond:
Optie Beschrijving
QUIT CAL (kalibratie stoppen) Stop de kalibratie. Een nieuwe kalibratie moet vanaf het begin starten.
BACK TO CAL (terug naar
Terugkeren naar de kalibratie.
kalibratie)
LEAVE CAL (kalibratie verlaten) Verlaat de kalibratie tijdelijk. Toegang tot andere menu's is toegestaan.
Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP (instellingen sensor)
om terug te keren naar de kalibratie.
2. Gebruik de pijltoetsen om één van de opties te selecteren en druk op enter.
Kalibratieopties wijzigen
De gebruiker kan een kalibratieherinnering instellen of een operator-ID toevoegen met de
kalibratiegegevens uit dit menu.
1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CALIBRATE
(sensorinstellingen / selecteer sensor / kalibreren).
2. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan
de toegangscode in.
3. Selecteer KAL OPTIES en druk op enter.
4. Gebruik de pijltoetsen om een optie te selecteren en druk op enter.
Optie Beschrijving
CAL REMINDER
Stelt een herinnering voor de volgende kalibratie in op dagen, maanden
(kalibratieherinnering)
of jaren - selecteer de gewenste termijn in de lijst.
OP.-ID VOOR KAL. Voegt een operator-ID met kalibratiegegevens toe -JA of NEE
(standaardinstelling). De ID wordt standaard tijdens de kalibratie
ingevoerd.
Nederlands 159

Foutenopsporing
Intermitterende gegevens
Tijdens een kalibratie worden er geen gegevens naar het gegevenslog verstuurd; dit kan ertoe leiden
dat het gegevenslog gebieden bevat waar de gegevens intermitterend zijn.
Test de conductiviteitscontactsensor
Afbeelding 1 Connector sensor
1 Elektroden 2 Pt100
1. Koppel de sensor los van de module.
2. Elektroden: controleer de isolatie tussen de twee elektroden. Er moet een oneindige weerstand
bestaan als de sensor droog is en blootgesteld wordt aan lucht.
3. Pt100: vergelijk de gemeten weerstand direct op de connector met de onderstaande waarden:
Temperatuur (°C) Weerstand (Ω)
0 100,00
10 103,90
20 107,70
30 111,67
40 115,54
50 119,40
60 123,24
70 127,07
80 130,89
90 134,70
100 138,50
Test de inductieve conductiviteitssensor
Als er twijfel bestaat over de werking van de sensor, koppel de sensor dan los van de controller maar
laat de sensor op zijn plek in het huidige bemonsteringsproces zitten. Controleer de volgende
waarden voor weerstand door alle aangegeven klemmen (raadpleeg ook naar de bedradingstabel
Tabel 1 op pagina 146):
160
Nederlands