Hach-Lange POLYMETRON 9586 – страница 9
Инструкция к Hach-Lange POLYMETRON 9586

Algemene informatie
De fabrikant kan onder geen enkele omstandigheid aansprakelijk worden gesteld voor directe,
indirecte, speciale, incidentele of continue schade die als gevolg van enig defect of onvolledigheid in
deze handleiding is ontstaan. De fabrikant behoudt het recht om op elk moment, zonder verdere
melding of verplichtingen, in deze handleiding en de producten die daarin worden beschreven,
wijzigingen door te voeren. Gewijzigde versies zijn beschikbaar op de website van de fabrikant.
Veiligheidsinformatie
L E T O P
De fabrikant is niet verantwoordelijk voor enige schade door onjuist toepassen of onjuist gebruik van dit product
met inbegrip van, zonder beperking, directe, incidentele en gevolgschade, en vrijwaart zich volledig voor
dergelijke schade voor zover dit wettelijk is toegestaan. Uitsluitend de gebruiker is verantwoordelijk voor het
identificeren van kritische toepassingsrisico's en het installeren van de juiste mechanismen om processen te
beschermen bij een mogelijk onjuist functioneren van apparatuur.
Lees deze handleiding voor het uitpakken, installeren of gebruiken van het instrument. Let op alle
waarschuwingen. Wanneer u dit niet doet, kan dit leiden tot ernstig persoonlijk letsel of schade aan
het instrument.
Controleer voor gebruik of het instrument niet beschadigd is. Het instrument mag op geen andere
wijze gebruikt worden dan als in deze handleiding beschreven.
Gebruik van gevareninformatie
G E V A A R
Duidt een potentiële of dreigende gevaarlijke situatie aan die (indien niet vermeden) zal leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
W A A R S C H U W I N G
Geeft een potentieel of op handen zijnde gevaarlijke situatie aan die, als deze niet wordt vermeden, kan leiden tot
dood of ernstig letsel.
V O O R Z I C H T I G
Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die kan resulteren in minder ernstig letsel of lichte verwondingen.
L E T O P
Duidt een situatie aan die (indien niet wordt voorkomen) kan resulteren in beschadiging van het apparaat.
Informatie die speciaal moet worden benadrukt.
Waarschuwingslabels
Lees alle labels en plaatjes die aan het product bevestigd zijn. Negeren hiervan kan dit leiden tot
persoonlijk letsel of schade aan het product. In de handleiding wordt door middel van een
veiligheidsvoorschrift uitleg gegeven over een symbool op het instrument.
Als dit symbool zich op het product bevindt, wijst dit op mogelijke risico's die tot ernstig persoonlijk
letsel en/of overlijden kunnen leiden. De gebruiker dient deze handleiding te raadplegen voor
bedienings- en/of veiligheidsinformatie.
Als dit symbool zich op de behuizing of de veiligheidsbarrière van een product bevindt, betekent dit
dat er risico op elektrische schokken en/of elektrocutie bestaat en dat alleen personen die bevoegd
zijn om met gevaarlijke spanning te werken de behuizing mogen openmaken of de
veiligheidsbarrière mogen verwijderen.
Als dit symbool zich op het product bevindt, wijst dit op de aanwezigheid van onderdelen die
gevoelig zijn voor elektrostatische ontlading en betekent dit dat men voorzichtig moet zijn deze niet
te beschadigen.
Wanneer dit symbool aangebracht is op een product, geeft dit aan dat het instrument aangesloten
is op wisselstroom.
Nederlands 161

Elektrische apparatuur met dit symbool mag niet afgevoerd worden in Europese openbare
afvalsystemen. Conform de Europese lokale en nationale voorschriften, dienen Europese
gebruikers hun oude of afgedankte apparaten voortaan kosteloos in te leveren bij de fabrikant voor
verdere verwerking.
Opmerking: Als u wilt retourneren voor recycling, dient u contact op te nemen met de fabrikant of leverancier van
het apparaat om instructies te krijgen over het op de juiste wijze retourneren van versleten apparatuur, elektrische
accessoires en alle hulpmiddelen.
Als dit symbool zich op het product bevindt, betekent dit dat het giftige of gevaarlijke stoffen of
elementen bevat. Het getal in het symbool geeft de ecologische gebruiksduur in jaren aan.
Als dit symbool zich op het product bevindt, betekent dit dat het product voldoet aan relevante
EMC-standaarden van Zuid-Korea.
Verklaring van naleving EMC (Korea)
Type apparatuur Meer informatie
A 급 기기
이 기기는 업무용 (A 급 ) 전자파적합기기로서 판매자 또
( 업무용 방송통신기자재 )
는 사용자는 이 점을 주의하시기 바라며, 가정외의 지역
에서 사용하는 것을 목적으로 합니다.
Apparatuur van klasse A
Deze apparatuur voldoet aan industriële vereisten (voor
(Industriële zend- en communicatieapparatuur)
klasse A) voor EMC. Deze apparatuur is alleen bedoeld
voor gebruik in industriële omgevingen.
Certificering
IECS-003 certificering ten aanzien van radio-inteferentie, Klasse A:
Aanvullende informatie en testresultaten zijn via de fabrikant verkrijgbaar.
Dit Klasse A instrument voldoet aan alle eisen van de Canadese norm IECS-003.
FCC deel 15, Klasse "A" bepalingen
Aanvullende informatie en testresultaten zijn via de fabrikant verkrijgbaar. Dit instrument voldoet aan
Deel 15 van de FCC-voorschriften. Het gebruik van dit instrument is aan de volgende voorwaarden
onderworpen:
1. Het instrument mag geen schadelijke storingen veroorzaken.
2. Het instrument moet elke willekeurige ontvangen storing accepteren, inclusief storingen die
mogelijk een ongewenste invloed kunnen hebben.
Door veranderingen of aanpassingen aan dit toestel die niet uitdrukkelijk zijn goedgekeurd door de
partij verantwoordelijk voor certificering, kan de certificering van dit instrument, komen te vervallen.
Dit apparaat is getest en voldoet aan de normen voor een elektrisch instrument van Klasse A,
volgens Deel 15 van de FCC-voorschriften. Deze voorwaarden zijn opgesteld dat ze een goede
bescherming bieden tegen hinderlijke storingen wanneer het instrument in een bedrijfsgerelateerde
toepassing wordt gebruikt. Dit instrument produceert, gebruikt en kan radiogolven uitstralen.
Wanneer het niet geïnstalleerd en gebruikt wordt volgens de handleiding, hinderlijke storing voor
radiocommunicatie veroorzaken. Werking van het instrument in een huiselijke omgeving zal
waarschijnlijk zorgen voor hinderlijke storing, in welk geval de gebruiker de storing dient te
verhelpen. Om storingen op te lossen kan het volgende geprobeerd worden:
1. Ontkoppel het instrument van zijn stroombron om te controleren of deze stroombron al dan niet
de storing veroorzaakt.
2. Als het instrument op hetzelfde stopcontact is aangesloten als het apparaat dat storing
ondervindt, dient u het apparaat op een ander stopcontact aan te sluiten.
3. Plaats het apparaat weg van het apparaat waarop de storing van toepassing is.
4. Verplaats de ontvangstantenne voor het apparaat dat de storing ontvangt.
5. Probeer verschillende combinaties van de hierbovengenoemde suggesties.
162
Nederlands

Productcomponenten
Controleer of alle componenten zijn ontvangen. Neem onmiddellijk contact op met de fabrikant of
een verkoopvertegenwoordiger in geval van ontbrekende of beschadigde onderdelen.
Productoverzicht
De analysator is ontworpen om voortdurend de hoeveelheid zuurstofabsorberende middelen
(hydrazine of carbohydrazide) in water te meten.
Afbeelding 1 Voor- en achteraanzicht
1 Controller 6 Cartridge voor chemisch nulstellen (optie)
2 Meetcel 7 Drukregelaar
3 Chemisch nulstellen aan/uit (optie) 8 Monster in, 4/6mm-leiding
4 Stromingsmeter 9 Monsteraftappunt, 6/8mm-leiding, atmosferische
druk
5 Fles voor conditioneren monster (DIPA)
Nederlands 163

Installatie
V O O R Z I C H T I G
Diverse gevaren. Alleen bevoegd personeel mag de in dit deel van het document beschreven taken
uitvoeren.
Bevestiging van de analyser
V O O R Z I C H T I G
Risico op persoonlijk letsel. De instrumenten of onderdelen zijn zwaar. Schakel assistentie in bij het installeren of
verplaatsen. Zorg ervoor dat de wandmontage vier keer het gewicht van de apparatuur kan dragen.
L E T O P
De analysator moet verticaal uitgelijnd zijn om de nauwkeurigheid te garanderen.
Bevestig de analyser op een stabiel verticaal oppervlak. Gebruik een waterpas om er zeker van te
zijn dat de analyser geheel verticaal staat. Raadpleeg de volgende richtlijnen.
• Plaats het instrument op een plaats die toegankelijk is voor bediening, onderhoud en kalibratie.
• Zorg dat het display en de bedieningsknoppen goed zichtbaar zijn.
• Houd het instrument uit de buurt van warmtebronnen.
• Houd het instrument uit de buurt van trillingen.
• Houd de monsterslangen zo kort mogelijk om de responstijd te minimaliseren.
• Controleer of er geen lucht in de monstertoevoerleiding zit.
164 Nederlands

Bedradingsoverzicht
Afbeelding 2 toont een overzicht van de bedradingsaansluitingen in de controller wanneer de
hoogspanningsbarrière is verwijderd. De linkerzijde van de afbeelding toont de achterzijde van het
controllerdeksel.
Opmerking: Verwijder de afdekkingen van de connectoren voordat u de module installeert.
Nederlands
165

Afbeelding 2 Overzicht van bedradingsaansluitingen
1
1 Servicekabelaansluiting 5 AC- en DC-voedingsconnector
9 Bedradingsconnector van
1
discrete ingangen
1
1
2 Uitgang 4-20 mA
6 Aardingsklemmen 10 Connector voor digitale sensor
1
3 Connector voor sensormodule 7 Relaisaansluitingen
1
4 Connector voor
8 Connector voor digitale sensor
communicatiemodule (bijv.
Modbus, Profibus, HART,
optioneel 4-20 mA-module, etc.)
1
Aansluitingen kunnen worden verwijderd voor gemakkelijkere toegang.
Hoogspanningsbarrière
De hoogspanningskabels voor de controller worden achter de hoogspanningsbarrière in de behuizing
van de controller geleid. Behalve tijdens het installeren van modules of als een bevoegde
installatietechnicus bedradingen voor netvoeding, alarmen, uitgangen of relais aanbrengt, moet de
barrière op zijn plaats blijven. Verwijder de barrière niet wanneer de controller onder spanning staat.
Voedingsbedrading
W A A R S C H U W I N G
Mogelijk electrocutiegevaar. Koppel altijd de voeding van het instrument los bij het maken van
elektrische aansluitingen.
W A A R S C H U W I N G
Mogelijk electrocutiegevaar. Als dit apparaat buiten of op mogelijke natte locaties wordt gebruikt, dient
de hoofdstroomvoorziening van het instrument te zijn voorzien van een aardlekschakelaar.
166 Nederlands

G E V A A R
Elektrocutiegevaar. Sluit een instrument dat 24 VDC gelijkstroomvoeding nodig heeft niet aan op een
wisselstroombron.
W A A R S C H U W I N G
Mogelijk electrocutiegevaar. Voor bedradingstoepassingen van 100-240 VAC en 24 VDC is een
beschermende aardingsverbinding nodig. Het niet aansluiten op een goed geaarde verbinding kan
leiden tot risico op elektrische schok en slechte prestaties wegens elektromagnetische interferentie.
Sluit ALTIJD een goede aarding op de aansluitingsklem van de controller aan.
L E T O P
Installeer het apparaat op een zodanige plaats en in een zodanige positie dat het goed bereikbaar is om te
worden losgekoppeld of voor bediening.
De controller is verkrijgbaar als model voor voeding met 100-240 V AC of met 24 V DC. Volg de
juiste bedradingsinstructies voor het aangeschafte model.
De controller kan op de netvoeding worden aangesloten door middel van een vaste bedrading in een
kabelbuis of door middel van een netsnoer. Ongeacht de gebruikte bedrading wordt de bedrading
met dezelfde aansluitklemmen verbonden. Er is een lokale uitschakelaar vereist die voldoet aan de
lokale elektrotechnische voorschriften en deze moet voor alle installatietypes worden geïdentificeerd.
Bij toepassingen met vaste bedrading moeten de huisaansluitingen van de net- en veiligheidsaarde
voor het instrument worden uitgevoerd met 18- tot 12-AWG-draad.
Opmerkingen:
• De spanningsbarrière moet worden verwijderd, voordat er enige elektrische aansluiting tot stand
wordt gebracht. Breng de spanningsbarrière na het aansluiten opnieuw aan voordat u het deksel
van de controller sluit.
• Er mag een trekontlasting met afdichting en een netsnoer met een lengte van max. 3 meter (10 ft)
met 18-gauge geleiders (inclusief een veiligheidsaarddraad) worden gebruikt om aan de
omgevingsclassificatie NEMA 4X/IP66 te voldoen.
• Controllers kunnen worden besteld met voorgemonteerde AC-netsnoeren. Er kunnen ook extra
netsnoeren worden besteld.
• De DC-voedingsbron die de DC-controller met 24 VDC voedt, moet de spanning tussen de
voorgeschreven spanningsgrenzen van 24 VDC-15% +20% houden. De DC-voedingsbron moet
tevens voldoende bescherming bieden tegen spanningspieken en spanningsverschillen.
Bedradingsprocedure
Volg de hieronder afgebeelde stappen en raadpleeg Tabel 1 of Tabel 2 voor het aansluiten van de
voedingsdraden op de controller. Steek elke draad zo ver in de juiste aansluitklem dat de isolatie zich
tegen de connector bevindt en er geen draadgedeelte blootligt. Na het aanbrengen voorzichtig
aandrukken, zodat er een goede aansluiting is. Sluit ongebruikte openingen in de controllerbox af
met afdichtpluggen voor de doorvoeropeningen.
Tabel 1 Informatie over de AC-voedingsbedrading (uitsluitend modellen met AC-voeding)
Klem Beschrijving Kleur—Noord-Amerika Kleur—EU
1 Warm (L1) Zwart Bruin
2 Nul (N) Wit Blauw
— Aardingsstrip van de veiligheidsaarde (PE) Groen Groen met gele streep
Nederlands 167

Tabel 2 Informatie over de DC-voedingsbedrading (uitsluitend modellen met DC-voeding)
Klem Beschrijving Kleur—Noord-Amerika Kleur—EU
1 +24 V DC Rood Rood
2 24 V DC retour Zwart Zwart
— Aardingsstrip van de veiligheidsaarde (PE) Groen Groen met gele streep
168 Nederlands

Alarmen en relais
De controller is uitgerust met vier potentiaalvrije enkelpolige relais met een maximale ohmse
belasting van 100-250 VAC, 50/60 Hz, 5 A. De contacten hebben een maximale ohmse belasting
van 250 VAC, 5 A bij de met wisselstroom gevoede controller en een maximale ohmse belasting van
24 VDC, 5 A bij de met gelijkspanning gevoede controller. De relais zijn niet berekend op inductieve
belastingen.
Bedradingsrelais
W A A R S C H U W I N G
Mogelijk electrocutiegevaar. Koppel altijd de voeding van het instrument los bij het maken van
elektrische aansluitingen.
W A A R S C H U W I N G
Potentieel brandgevaar. De relaiscontacten kunnen worden belast met een nominale stroom van 5 A
en zijn niet afgezekerd. Op de relais aangesloten externe belastingen moeten zijn voorzien van
stroombegrenzers die de stroom tot < 5 A beperken.
W A A R S C H U W I N G
Potentieel brandgevaar. Schakel de gemeenschappelijke relaisaansluitingen of de jumperdraad van de
netvoedingsaansluiting binnen in het instrument niet in serie.
W A A R S C H U W I N G
Mogelijk electrocutiegevaar. Om de NEMA/IP-classificatie van de behuizing te behouden, mogen er
voor het leggen van kabels in het instrument uitsluitend doorvoertules en kabelwartels worden gebruikt
die ten minste voldoen aan NEMA 4X/IP66.
AC-gevoede (100—250 V) controllers
Nederlands
169

W A A R S C H U W I N G
Mogelijk electrocutiegevaar. Controllers met AC-voeding (115 V - 230 V) zijn ontworpen voor
relaisaansluitingen op AC-netvoedingen (d.w.z. spanning hoger dan 16 V-RMS, 22,6 V-PIEK of
35 VDC).
Het bedradingscompartiment is niet berekend op spanningsaansluitingen van meer dan 250 VAC.
24 V DC-gevoede controllers
W A A R S C H U W I N G
Mogelijk electrocutiegevaar. Controllers met 24 V zijn ontworpen voor relaisaansluitingen op
laagspanningscircuits (d.w.z. spanning lager dan 16 V-RMS, 22,6 V-PIEK of 35 VDC).
De relais van de 24 V DC-controllers zijn ontworpen voor aansluiting op laagspanningscircuits (d.w.z.
spanning lager dan 30 V-RMS, 42,2 V-PIEK of 60 V DC). Het bedradingscompartiment is niet
berekend op spanningsaansluitingen boven deze niveaus.
De relaisconnector is geschikt voor 18-12 AWG-draad (afhankelijk van de belastingstoepassing).
Draadmaten van minder dan 18 AWG worden niet aanbevolen.
De normaal open (NO, maakcontact) en gemeenschappelijke (COM) relaiscontacten spreken aan als
er een alarm- of andere conditie actief is. De normaal gesloten (NC, verbreekcontact) en
gemeenschappelijke (COM) relaiscontacten spreken aan als een alarm- of andere conditie inactief is
(tenzij de Fail-Safe-functie op Ja is ingesteld) of wanneer de voeding van de controller wordt
uitgeschakeld.
Voor de meeste relaisaansluitingen worden NO- en COM-klemmen of NC- en COM-klemmen
gebruikt. De genummerde installatiestappen geven de aansluiting op de NO- en COM-klemmen
weer.
170 Nederlands

Analoge uitgangsaansluitingen
W A A R S C H U W I N G
Mogelijk electrocutiegevaar. Koppel altijd de voeding van het instrument los bij het maken van
elektrische aansluitingen.
W A A R S C H U W I N G
Mogelijk electrocutiegevaar. Om de NEMA/IP-classificatie van de behuizing te behouden, mogen er
voor het leggen van kabels in het instrument uitsluitend doorvoertules en kabelwartels worden gebruikt
die ten minste voldoen aan NEMA 4X/IP66.
Er zijn twee geïsoleerde analoge uitgangen (1 en 2) aanwezig (Afbeelding 3). Dergelijke uitgangen
worden meestal gebruikt voor analoge signalering of voor het bedienen van externe apparaten..
Sluit de bedrading aan op de controller zoals weergegeven in Afbeelding 3 en Tabel 3.
Opmerking: Afbeelding 3 toont de achterzijde van het controllerdeksel en niet de binnenzijde van het
compartiment van de hoofdcontroller.
Tabel 3 Uitgangsaansluitingen
Recorderbedrading Positie op de printplaat
Uitgang 2– 4
Uitgang 2+ 3
Uitgang 1– 2
Uitgang 1+ 1
1. Open het deksel van de controller.
2. Leid de bedrading door de trekontlasting.
3. Pas de draad indien nodig aan en zet de trekontlasting vast.
Nederlands
171

4. Maak de recorderaansluitingen met gedraaide afgeschermde bedrading en sluit de afscherming
aan op het bestuurde onderdeeleinde of bij het regelluseinde.
• Verbind de afscherming niet aan beide uiteinden van de kabel.
• Gebruik van een niet afgeschermde kabel kan zorgen voor storingen en verschil in
meetwaarden.
• De maximale lusweerstand is 500 ohm.
5. Sluit het deksel van de controller en draai de schroeven van het deksel aan.
6. Configureer de uitgangen in de controller.
Afbeelding 3 Analoge uitgangsaansluitingen
De optionele digitale communicatie-uitgang aansluiten
De communicatieprotocollen Modbus RS485, Modbus RS232, Profibus DPV1 en HART worden
ondersteund. De optionele digitale uitgangsmodule wordt geïnstalleerd op de locatie die wordt
aangegeven door item 4 in Afbeelding 2 op pagina 166. Raadpleeg de instructies die met de
netwerkmodule worden meegeleverd voor meer details.
Voor informatie over Modbus-registers kunt u http://www.hach-lange.com of http://www.hach.com
raadplegen en zoeken naar Modbus-registers of naar een willekeurige sc200-productpagina gaan.
Monster- en afvoerleidingen aansluiten
Sluit de monster- en afvoerleidingen aan op de koppelingen aan de achterzijde van het paneel.
1. Sluit de monsterleiding aan op de koppeling van de inlaatleiding met een buitendiameter van
4/6 mm.
2. Sluit een afvoerleiding aan op de koppeling van de afvoerleiding met een buitendiameter van
6/8 mm. Houd de afvoerleiding zo kort mogelijk bij atmosferische druk.
172
Nederlands

Plaatsen van de reagentia
W A A R S C H U W I N G
Gevaar van blootstelling aan chemicaliën. Volg alle laboratoriumtechnische veiligheidsvoorschriften op
en draag alle persoonlijke beschermingsuitrusting die geschikt is voor de gehanteerde chemicaliën.
Raadpleeg de huidige veiligheidsinformatiebladen (MSDS/SDS) voor veiligheidsprotocollen.
1. Vul de lege conditioneringsfles voor monsters met DIPA (diisopropylamine) en voer de
gevaarlijke reagens informatie in op het blanco label dat aan de fles bevestigd is.
2. Plaats de monsterconditioneringsfles aan de voorzijde van de analyser.
3. Sluit de meegeleverde slang aan op de meetkuvet. Plaats de slang geheel in de fles met
conditioneringsoplossing. Zorg dat de slangfittingen strak zitten om te voorkomen dat er dampen
uit de conditioneringsfles in de omgeving lekken.
4. Als de chemische nulpatroon wordt gebruikt, moet de patroon aan de achterzijde van de analyser
worden geplaatst.
Opstarten
Zorg dat het debiet en de druk de waarden in Specificaties op pagina 159 niet overschrijden.
1. Open het ventiel van de monsterleiding om het monster door de analyser te laten stromen.
2. Draai aan de knop op de debietmeter om het debiet in te stellen.
3. Controleer de slangen op lekken en dicht alle gevonden lekken.
4. Schakel de controller in.
5. Voer de desbetreffende menuselecties uit wanneer de controller start.
Gebruikersinterface en navigatie
Gebruikersinterface
Het toetsenpaneel heeft vier menutoetsen en vier cursortoetsen, zoals afgebeeld in Afbeelding 4.
Nederlands
173

Afbeelding 4 Aanzicht van toetsenpaneel en frontpaneel
1 Display 5 TERUG-toets. Keert een niveau terug in de
menustructuur.
2 Kapje over de sleuf voor de Secure Digital-
6 MENU-toets. Gaat van andere schermen en
geheugenkaart
submenu's naar het instellingenmenu.
3 HOME-toets. Gaat van andere schermen en
7 Cursortoetsen. Voor het navigeren door de menu's,
submenu's naar het hoofdmeetscherm.
het wijzigen van instellingen en het verhogen of
verlagen van cijfers.
4 ENTER-toets. Accepteert ingangswaarden, updates
of weergegeven menuopties.
Ingangen en uitgangen worden met behulp van het toetsenpaneel en displayscherm op het
frontpaneel ingesteld en geconfigureerd. Deze gebruikersinterface wordt gebruikt om in- en
uitgangen in te stellen en te configureren, om logboekinformatie te creëren en waarden te berekenen
en om sensoren te kalibreren. De SD-interface kan worden gebruikt om logboekbestanden op te
slaan en software te updaten.
Display
Afbeelding 5 toont een voorbeeld van het hoofdmeetscherm met de sensor aangesloten op de
controller.
Het displayscherm op het frontpaneel toont meetgegevens van de sensor, kalibratie- en configuratie-
instellingen, fouten, waarschuwingen en andere informatie.
174
Nederlands

Afbeelding 5 Voorbeeld van het hoofdmeetscherm
1 Pictogram beginscherm 7 Waarschuwingsstatusbalk
2 Sensornaam 8 Date (Datum)
3 Pictogram SD-kaart 9 Analoge uitvoerwaarden
4 Relaisstatusindicator 10 Time (Tijd)
5 Meetwaarde 11 Voortgangsbalk
6 Meeteenheid 12 Meetparameter
Tabel 4 Omschrijvingen van pictogrammen
Pictogram Beschrijving
Beginscherm Het pictogram kan afhankelijk van het weergegeven scherm of menu variëren. Als er
bijvoorbeeld een SD-kaart is geplaatst, verschijnt hier het pictogram van een SD-kaart wanneer
de gebruiker zich in het menu SD-kaart Installatie bevindt.
SD-kaart Dit pictogram verschijnt alleen als zich een SD-kaart in de sleuf van de lezer bevindt. Als een
gebruiker zich in het menu SD-kaart Installatie bevindt, verschijnt dit pictogram in de hoek
linksboven.
Waarschuwing Een waarschuwingspictogram bestaat uit een uitroepteken binnen een driehoek. Er verschijnen
rechts in de hoofdweergave, onder de meetwaarde, pictogrammen met waarschuwingen. Druk
op de ENTER-toets en selecteer vervolgens het apparaat om eventuele problemen met dat
apparaat te bekijken. Er wordt geen pictogram met een waarschuwing meer weergegeven als
alle problemen verholpen of bevestigd zijn.
Fout Een foutpictogram bestaat uit een uitroepteken binnen een cirkel. Wanneer zich een fout
voordoet, knipperen afwisselend een pictogram van de foutmelding en het metingenscherm in
het hoofdscherm. Om de sensorfouten te bekijken, drukt u op de toets MENU (Menu) en
selecteert u Diagnostics (Diagnose). Selecteer hierna een apparaat om problemen die aan dat
apparaat gekoppeld zijn, te bekijken.
Extra displayformaten
• Druk vanuit het hoofdmeetscherm op de pijltoets OMHOOG en OMLAAG om tussen de
meetparameters om te schakelen.
• Druk vanuit het hoofdmeetscherm op de pijltoets RECHTS om naar een gedeeld scherm om te
schakelen waarin maximaal 4 meetparameters worden weergegeven. Druk op de pijltoets
RECHTS om extra metingen toe te voegen. Druk zo vaak als nodig is op de pijltoets LINKS om
terug te keren naar het hoofdmeetscherm.
• Druk vanuit het hoofdmeetscherm op de pijltoets LINKS om naar de grafische weergave om te
schakelen (zie Grafisch display op pagina 176 om de parameters te definiëren). Druk op de
pijltoets OMHOOG en OMLAAG om tussen meetgrafieken om te schakelen
Nederlands
175

Grafisch display
De grafiek toont concentraties en temperatuurmetingen voor elk kanaal dat in gebruik is. Met behulp
van de grafiek kunnen trends eenvoudig worden bewaakt en worden wijzigingen in het proces
weergegeven.
1. Selecteer vanuit het scherm van het grafisch display met de pijltoetsen omhoog en omlaag een
grafiek en druk op de HOME-toets.
2. Selecteer een optie:
Optie Beschrijving
MEASUREMENT VALUE
Stel de meetwaarde voor het geselecteerde kanaal in. Selecteer Auto Scale
(waarde meting)
(Automatisch aanpassen van de schaal) of Manually Scale (Handmatig
aanpassen van de schaal). Voer de minimum- en maximummeetwaarden
voor handmatig aanpassen van de schaal in
DATUM- EN TIJDBEREIK Selecteer het datum- en tijdbereik uit de beschikbare opties
Bediening
Configureer de sensor
Gebruik menu CONFIGURE (configureren) om identificerende informatie voor de sensor in te voeren
en opties voor het omgaan met gegevens en opslag te wijzigen.
1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>CONFIGURE (sensorinstellingen /
configureren).
2. Gebruik de pijltoetsen om een optie te selecteren en druk op enter. Houd de pijltoetsen omhoog
of omlaag ingedrukt om cijfers, tekens of interpunctie in te voeren. Druk op de pijltoets naar
rechts om naar de volgende ruimte te gaan.
Optie Beschrijving
EDIT NAME (naam wijzigen) Wijzigt de naam die overeenkomt met de sensor bovenaan op het
meetscherm. De naam is beperkt tot 16 karakters en mag bestaan uit
een willekeurige combinatie van letter, cijfers, spaties en
interpunctietekens.
SENSOR S/N (serienummer
Hiermee kan de gebruiker het serienummer van de sensor invoeren,
sensor)
beperkt tot 16 tekens in elke combinatie van letters, nummers, spaties of
interpunctie.
MEAS UNITS (meeteenheden) Wijzigt de meeteenheden - selecteer een eenheid uit de beschikbare
lijst.
TEMP UNITS
Stelt de temperatuureenheden in op °C (standaard) of °F
(temperatuureenheden)
FILTER Stelt een tijdconstante in ter verhoging van de signaalstabiliteit. De
tijdsconstante berekent de gemiddelde waarde gedurende een
opgegeven tijd—0 (geen effect, standaard) tot 60 seconden (gemiddelde
van signaalwaarde voor 60 seconden). De filter verlengt de benodigde
tijd voor het sensorsignaal om te reageren op de werkelijke
procesveranderingen.
LOG SETUP (instellingen
Dit stelt de tijdsinterval voor gegevensopslag in de gegevenslog in—5,
logbestand)
30 seconden, 1, 2, 5, 10, 15 (standaard), 30, 60 minuten.
RESET DEFAULTS
Zet het configuratiemenu terug naar de standaardinstellingen. Alle
(standaardinst. resetten)
sensorinformatie aat verloren.
176 Nederlands

Kalibratie
Informatie over sensorkalibratie
De sensorkarakteristieken worden na verloop van tijd minder, waardoor ook de sensorwerking
minder nauwkeurig wordt. Regelmatige kalibratie van de sensor is nodig om de precieze werking
ervan zeker te stellen. Hoe vaak de kalibratie moet plaatsvinden hangt af van de toepassing en kan
het best op basis van ervaring worden bepaald.
Temperatuurkalibratie
Het wordt aanbevolen de temperatuursensor eenmaal per jaar te kalibreren. Kalibreer de
temperatuursensor voordat de meetsensor gekalibreerd wordt.
1. Meet de temperatuur van het water met een nauwkeurige thermometer of onafhankelijk
instrument.
2. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>CALIBRATE (sensorinstellingen /
kalibreren).
3. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan
de toegangscode in.
4. Selecteer 1 PT TEMP CAL (1-punts temperatuurkalibratie) en druk op enter.
5. De bruto temperatuurwaarde wordt weergegeven. Druk op enter.
6. Voer de juiste waarde in indien deze afwijkt van hetgeen wordt weergegeven en druk op enter.
7. Druk op enter om de kalibratie te bevestigen. De temperatuuroffset wordt weergegeven.
Nulpuntkalibratie
De nulwaarde is in de fabriek gekalibreerd. Gebruik nulkalibratie om het unieke nulpunt van de
sensor te bepalen.
1. Als de monsterconcentratie < 10 ppb bedraagt, wordt het voor een optimaal resultaat aanbevolen
de optionele cartridge voor nulkalibratie (raadpleeg Reserveonderdelen en accessoires
op pagina 180) te gebruiken en de sensor op zijn plek te laten zitten. Haal de sensor anders uit
het proces en spoel deze af in gedistilleerd water.
2. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>CALIBRATE (sensorinstellingen /
kalibreren).
3. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan
de toegangscode in.
4. Selecteer ZERO CAL (nulkalibratie) en druk op enter.
5. Selecteer de optie voor het uitgangssignaal tijdens de kalibratie:
Optie Beschrijving
ACTIEF Het instrument verzendt de actuele uitgangsmeetwaarde tijdens de kalibratieprocedure.
HOLD De sensoruitgangswaarde wordt vastgezet op de actuele meetwaarde tijdens de
kalibratieprocedure.
TRANSFER Tijdens de kalibratie wordt een vooraf ingestelde uitgangswaarde verzonden. Raadpleeg de
gebruikershandleiding van de controller om de vooraf ingestelde waarde te wijzigen.
6. Als de optionele cartridge voor nulkalibratie niet gebruikt wordt, plaats de schone sensor dan in
een hydrazinevrije oplossing zoals ultrazuiver water en druk op enter.
7. Wacht tot een uur tot de waarde is gestabiliseerd en druk op enter.
8. Bekijk het kalibratieresultaat:
• PASS (geslaagd) - de sensor is gekalibreerd en de offset wordt weergegeven.
• FAIL (mislukt) - de kalibratie ligt buiten de toegestane limieten. Herhaal de kalibratie met
schone sensor. Raadpleeg Foutenopsporing op pagina 179 voor meer informatie.
9. Druk op enter als de kalibratie is geslaagd om verder te gaan.
Nederlands
177

10. Wanneer optie operator ID in menu CAL OPTIONS (kalibratieopties) op Yes (ja) is ingesteld,
moet een gebruikers-ID ingevoerd worden. Raadpleeg Kalibratieopties wijzigen op pagina 179.
11. Selecteer in scherm NEW SENSOR (nieuwe sensor) of de sensor al dan niet nieuw is:
Optie Beschrijving
JA De sensor is niet eerder met deze controller gekalibreerd. De bedrijfsdagen en eerder gemaakte
kalibratiegrafieken voor de sensor worden gereset.
NO De sensor is eerder met deze controller gekalibreerd.
12. Als de optionele cartridge voor nulkalibratie niet gebruikt wordt, plaats de sensor dan terug in het
proces en druk op enter. Het uitgangssignaal keert terug naar de actieve toestand en
meetwaarde van het monster wordt weergegeven op het meetscherm.
Opmerking: Als de uitgangsmodus op hold of transfer is ingesteld, selecteer dan de vertragingstijd wanneer de
uitgangssignalen weer actief worden.
Kalibratie met het procesmonster
De sensor kan in het procesmonster aanwezig blijven.
1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>CALIBRATE (sensorinstellingen /
kalibreren).
2. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan
de toegangscode in.
3. Selecteer SAMPLE CAL (monster kalibreren) en druk op enter.
4. Selecteer de optie voor het uitgangssignaal tijdens de kalibratie:
Optie Beschrijving
ACTIEF Het instrument verzendt de actuele uitgangsmeetwaarde tijdens de kalibratieprocedure.
HOLD De sensoruitgangswaarde wordt tijdens de kalibratieprocedure vastgezet op de daadwerkelijk
gemeten waarde.
TRANSFER Tijdens de kalibratie wordt een vooraf ingestelde uitgangswaarde verzonden. Raadpleeg de
gebruikershandleiding van de controller om de vooraf ingestelde waarde te wijzigen.
5. Druk, met de sensor in het procesmonster, op enter. De gemeten waarde wordt weergegeven.
Wacht tot de waarde is gestabiliseerd en druk op enter.
6. Meet met een gecertificeerd tweede verificatie-instrument de concentratiewaarde van het
monster. Om onzuiverheden in het monster te voorkomen, wordt de meting gedaan voordat het
monster in de doorstroomkamer wordt geleid. Gebruik de pijltoetsen om deze waarde in te
voeren indien verschillend van de weergegeven waarde en druk op enter.
7. Bekijk het kalibratieresultaat:
• PASS (geslaagd) - de sensor is gekalibreerd en de kalibratiefactor wordt weergegeven.
• FAIL (mislukt) - de kalibratie ligt buiten de toegestane limieten. Herhaal de kalibratie met
schone sensor. Raadpleeg Foutenopsporing op pagina 179 voor meer informatie.
8. Druk op enter als de kalibratie is geslaagd om verder te gaan.
9. Wanneer optie operator ID in menu CAL OPTIONS (kalibratieopties) op Yes (ja) is ingesteld,
moet een gebruikers-ID ingevoerd worden. Raadpleeg Kalibratieopties wijzigen op pagina 179.
10. Selecteer in scherm NEW SENSOR (nieuwe sensor) of de sensor al dan niet nieuw is:
Optie Beschrijving
JA De sensor is niet eerder met deze controller gekalibreerd. De bedrijfsdagen en eerder gemaakte
kalibratiegrafieken voor de sensor worden gereset.
NO De sensor is eerder met deze controller gekalibreerd.
178 Nederlands

11. Druk, met de sensor nog steeds in het proces, op enter. Het uitgangssignaal keert terug naar de
actieve toestand en meetwaarde van het monster wordt weergegeven op het meetscherm.
Opmerking: Als de uitgangsmodus op hold of transfer is ingesteld, selecteer dan de vertragingstijd wanneer de
uitgangssignalen weer actief worden.
Kalibratieopties wijzigen
De gebruiker kan een kalibratieherinnering instellen of een operator-ID toevoegen met de
kalibratiegegevens uit dit menu.
1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>CALIBRATE (sensorinstellingen /
kalibreren).
2. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan
de toegangscode in.
3. Selecteer KAL OPTIES en druk op enter.
4. Gebruik de pijltoetsen om een optie te selecteren en druk op enter.
Optie Beschrijving
CAL REMINDER
Stelt een herinnering voor de volgende kalibratie in op dagen, maanden
(kalibratieherinnering)
of jaren - selecteer de gewenste termijn in de lijst.
OP.-ID VOOR KAL. Voegt een operator-ID met kalibratiegegevens toe -JA of NEE
(standaardinstelling). De ID wordt standaard tijdens de kalibratie
ingevoerd.
Onderhoud
G E V A A R
Diverse gevaren. Alleen bevoegd personeel mag de in dit deel van het document beschreven taken uitvoeren.
Reiniging en ontsmetting
G E V A A R
Koppel vóór onderhoudswerkzaamheden de controller altijd los van de netspanning.
De analysator behoeft normalerwijze geen reiniging of ontsmetting. Indien nodig kan de buitenzijde
van het instrument gereinigd worden met een vochtige doek en een milde zeepoplossing. Maak nooit
gebruik van reinigingsmiddelen zoals terpentijn, aceton of gelijkaardige producten om het instrument,
met inbegrip van het weergavescherm en toebehoren, te reinigen.
Foutenopsporing
Lijst met waarschuwingen
Een waarschuwingspictogram bestaat uit een uitroepteken binnen een driehoek. Er verschijnen
rechts in de hoofdweergave, onder de meetwaarde, pictogrammen met waarschuwingen. Een
waarschuwing heeft geen effect op de werking van menu's, relais en uitgangen. Druk op toets menu
en selecteer DIAGNOSTICS (diagnostiek) om waarschuwingen te bekijken. Selecteer hierna een
apparaat om problemen die aan dat apparaat gekoppeld zijn, te bekijken. Er wordt geen pictogram
met een waarschuwing meer weergegeven als alle problemen verholpen of bevestigd zijn.
Een lijst van mogelijke waarschuwingen wordt weergegeven inTabel 5.
Nederlands
179

Tabel 5 Lijst met waarschuwingen voor zuurstofabsorberende sensoren
Waarschuwing Beschrijving Oplossing
02-SCAV TE HOOG De gemeten waarde is >
Zorg ervoor dat het niveau
10000 ppm
zuurstofabsorberend middel (hydrazine of
carbohydrazide) in het proceswater binnen de
bedrijfslimieten van de sensor ligt. Kalibreer
of vervang de sensor.
02-SCAV TE LAAG De gemeten waarde is < 0 ppm Kalibreer of vervang de sensor.
TEMP TOO HIGH
De gemeten temperatuur is >
Verlaag de temperatuur van het monster.
(temperatuur te hoog)
50 °C
TEMP TOO LOW
De gemeten temperatuur is <
Verhoog de temperatuur van het monster.
(temperatuur te laag)
0 °C
STROOM TE HOOG De gemeten stroom > 200 mA Zorg ervoor dat het niveau
zuurstofabsorberend middel (hydrazine of
carbohydrazide) in het proceswater binnen de
bedrijfslimieten van de sensor ligt. Kalibreer
of vervang de sensor.
STROOM TE LAAG De gemeten stroom < -0,5 mA Kalibreer of vervang de sensor.
CAL OVERDUE (kalibratie te
De Cal Reminder time
Kalibreer de sensor.
laat)
(herinneringstijd voor de
kalibratie) is verstreken
REPLACE SENSOR (sensor
De sensor is langer dan
Vervang de sensorcartridge en kalibreer de
vervangen)
365 dagen in gebruik
sensor. Als het kalibratieresultaat is
gepasseerd, reset dan de membraandagen in
menu DIAG/TEST.
NOT CALIBRATED (niet
De sensor is niet gekalibreerd. Kalibreer de sensor.
gekalibreerd)
CAL IN PROGRESS
Er is een kalibratie gestart, die
Keer terug naar kalibratie.
(kalibratie gaande)
nog niet voltooid is
Reserveonderdelen en accessoires
Raadpleeg het gedeelte over reserveonderdelen en accessoires van de documentatie bij de
controller voor onderdelen en accessoires van de controller.
Opmerking: Product- en artikelnummers kunnen in bepaalde verkoopregio's verschillen. Neem contact op met de
desbetreffende distributeur of bezoek de website voor contactgegevens.
Kit met reserveonderdelen voor 2 jaar - 09186=A=8000
Beschrijving Aantal Item nr.
Filter 6 363877,06000
Referentie-elektrode 1 368429,00000
Venturi-injectiespuitmond 1 359090,00024
O-ring voor Venturi-injectiespuitmond 1 356099,05090
Plastic reinigingskorrels 7 588801,75008
4 x 6 mm PE-slangen 2 meter 151575,00006
180 Nederlands