Hach-Lange POLYMETRON 9526 – страница 8
Инструкция к Hach-Lange POLYMETRON 9526

更换部件与附件 (续)
说明 物品编号
DN8 半刚性 PE 管(每米)
151400,22387
4-20 mA 输出线(5 米)
08319=A=0005
4-20 mA 输出线(10 米)
08319=A=0010
4-20 mA 输出线(20 米)
08319=A=0020
位于聚丙烯中带有管件的 ¾’’ NPT 流室
09126=A=0100
Pt100 温度模拟器(精确到 0.1°C)
037=000=001
Pt100 温度模拟器连接线
09125=A=8020
每年返厂校准一次
09126=A=1000
中文
141

Inhoudsopgave
Specificaties op pagina 142 Opstarten op pagina 153
Algemene informatie op pagina 144 Onderhoud op pagina 157
Installatie op pagina 149 Foutenopsporing op pagina 158
Gebruikersinterface en navigatie op pagina 153
Meer informatie
Meer informatie vindt u op de website van de fabrikant
Specificaties
Specificaties kunnen zonder kennisgeving vooraf worden gewijzigd.
Analyser
Specificatie Gegevens
Afmetingen Hoogte: 450 mm; breedte: 250 mm; diepte: 460 mm
Gewicht 7 kg (15,4 lb)
Bescherming behuizing P 65 / NEMA4X
Standaarduitvoering: 100-240 V AC 50/60 Hz
Laagspanningsuitvoering: 13-30 V AC 50/60 Hz, 18-42 V DC
Voeding
Verbruik: 25 VA
Meetcategorie: I (overspanning minder dan 1.500 V)
Monsterdebiet minimaal 20 liter/uur
Monsterinlaat en -uitlaat: semi-harde slangen met een diameter van 8 mm (of 5/16''). Er
Monsterslangen
wordt geadviseerd om bij een monstertemperatuur lager dan 70 °C PE-slangen en bij
een temperatuur hoger dan 70 °C PTFE-slangen te gebruiken.
Netvoeding: gebruik de in de lade aanwezige connector
Aansluitingen
Analoge uitvoer: gebruik de aanbevolen kabel van POLYMETRON
Omgevingstemperatuur -20 tot 60 °C (-4 tot 140 °F)
Maximumtemperatuur 100 °C (bij atmosferische druk)
Maximale druk 10 bar bij omgevingstemperatuur
Relatieve vochtigheid 10—90%
Geleidbaarheid: ± 2% van de weergegeven waarde
Precisie
Temperatuur: ± 0,2 °C
Geleidbaarheid: 0,01 μS/cm tot 200 μS/cm
Meetbereik
Weerstand: 100 MΩ.cm tot 5 kΩ.cm
Temperatuur: -20 tot 200 °C (-4 tot 392 °F)
Weergaveresolutie 0,001 μS/cm of 0,1 MΩ.cm
142 Nederlands

Specificatie Gegevens
Analoge uitvoer (temperatuur, geleidbaarheid/weerstand): 2 × 0/4-20 mA (lineair,
bilineair, logaritmisch) ± 0,1 mA
Uitgangen
Alarmen: 2 x drempelwaarde of limieten volgens USP
Certificaten EN 61326-1: 2006; EN 61010-1: 2010
Sensor
Specificatie Gegevens
Materiaal sensorbehuizing Zwarte PSU
Geleidbaarheidselektrodes, intern en extern Roestvrij staal 316L
-1
Celconstante K 0,01 (cm
)
-1
Geleidbaarheidsbereik 0,01—200 μS.cm
; resistiviteitsbereik: 5 kΩ.cm—100 MΩ.cm
Maximale druk 10 bar
Maximumtemperatuur 125 °C (257 °F)
Nauwkeurigheid < 2%
Reactietijd temperatuur < 30 seconden
Isolator PSU
Connector Glas polyester (IP65)
Controller
Specificatie Details
Componentomschrijving Microprocessorgestuurde en menugestuurde controller die de sensor
aanstuurt en meetwaarden weergeeft.
Temperatuurbereik gebruik -20 tot 60 ºC (-4 tot 140 ºF); 95% relatieve vochtigheid, niet-condenserend
bij sensorbelasting <7 W; -20 tot 50 ºC (-4 tot 104 ºF) bij sensorbelasting
<28 W
Temperatuurbereik opslag -20 tot 70 ºC (-4 tot 158 ºF); 95% relatieve vochtigheid, niet-condenserend
1
Behuizing
Metalen behuizing met corrosiebestendige toplaag volgens NEMA
4X/IP66
Voeding Controller met AC-voeding: 100-240 V AC ±10%, 50/60 Hz; vermogen
50 VA bij 7 W sensor/netwerkmodule-belasting, 100 VA bij 28 W
sensor/netwerkmodule-belasting (optioneel Modbus, RS232/RS485,
Profibus DPV1 of HART-netwerkaansluiting).
Controller met 24 V DC-voeding 24 V DC—15%, + 20%; vermogen 15 W
bij 7 W sensor/netwerkmodule-belasting, 40 W bij 28 W
sensor/netwerkmodule-belasting (optioneel Modbus, RS232/RS485,
Profibus DPV1 of HART-netwerkaansluiting).
Gebruikshoogte Standaard 2000 m boven NAP
Vervuilingsgraad/installatiecategorie Vervuilingsgraad 2; installatiecategorie II
Uitgangen Twee analoge uitgangen (0-20 mA of 4-20 mA). Elke analoge uitgang kan
worden toegewezen voor een gemeten parameter, zoals pH, temperatuur,
flow of berekende waarden. De module kan optioneel drie extra analoge
uitgangen (5 in totaal) voeden.
Nederlands 143

Specificatie Details
Relais Vier SPDT, door de gebruiker te configureren contacten van 250 V AC, 5 A
resistief maximaal voor de controller met AC-voeding en met 24 V DC-
voeding, 5 A resistief maximaal voor de controller met DC-voeding. Relais
zijn bedoeld voor aansluiting op AC-netspanningscircuits (d.w.z. wanneer
de controller werkt op een spanning van 115 - 240 V AC) of DC-circuits
(d.w.z. wanneer de controleer op een spanning van 24 V DC werkt).
Afmetingen ½ DIN—144 x 144 x 180,9 mm (5,7 x 5,7 x 7,12 inch)
Gewicht 1,7 kg
2
Nalevingsinformatie
CE-goedkeuring (met alle sensortypes). Goedgekeurd voor gebruik op
algemene locaties door ETL volgens de UL- en CSA-veiligheidsnormen
(met alle sensortypes).
Bepaalde modellen met AC-voeding zijn gecatalogiseerd voor gebruik in
algemene veiligheidslocaties volgens de UL- en CSA-veiligheidsnormen
van Underwriters Laboaraties (met alle sensortypes).
Digitale communicatie Optionele Modbus, RS232/RS485, Profibus DPV1 of HART-
netwerkaansluiting voor datatransmissie
Datalogging Secure Digital-kaart (max. 32 GB) of speciale RS232-kabelconnector voor
logboekregistratie en software-updates. De controller slaat circa
20.000 gegevenspunten per sensor op.
Garantie 2 jaar
1
Eenheden die zijn voorzien van het Underwriters Laboratories (UL)-certificaat zijn uitsluitend bedoeld voor
binnenopstelling en voldoen niet aan NEMA 4X/IP66-classificatie.
2
Eenheden met DC-voeding worden niet door UL gecatalogiseerd.
Algemene informatie
De fabrikant kan onder geen enkele omstandigheid aansprakelijk worden gesteld voor directe,
indirecte, speciale, incidentele of continue schade die als gevolg van enig defect of onvolledigheid in
deze handleiding is ontstaan. De fabrikant behoudt het recht om op elk moment, zonder verdere
melding of verplichtingen, in deze handleiding en de producten die daarin worden beschreven,
wijzigingen door te voeren. Gewijzigde versies zijn beschikbaar op de website van de fabrikant.
Veiligheidsinformatie
L E T O P
De fabrikant is niet verantwoordelijk voor enige schade door onjuist toepassen of onjuist gebruik van dit product
met inbegrip van, zonder beperking, directe, incidentele en gevolgschade, en vrijwaart zich volledig voor
dergelijke schade voor zover dit wettelijk is toegestaan. Uitsluitend de gebruiker is verantwoordelijk voor het
identificeren van kritische toepassingsrisico's en het installeren van de juiste mechanismen om processen te
beschermen bij een mogelijk onjuist functioneren van apparatuur.
Lees deze handleiding voor het uitpakken, installeren of gebruiken van het instrument. Let op alle
waarschuwingen. Wanneer u dit niet doet, kan dit leiden tot ernstig persoonlijk letsel of schade aan
het instrument.
Controleer voor gebruik of het instrument niet beschadigd is. Het instrument mag op geen andere
wijze gebruikt worden dan als in deze handleiding beschreven.
Gebruik van gevareninformatie
G E V A A R
Duidt een potentiële of dreigende gevaarlijke situatie aan die (indien niet vermeden) zal leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
144 Nederlands

W A A R S C H U W I N G
Geeft een potentieel of op handen zijnde gevaarlijke situatie aan die, als deze niet wordt vermeden, kan leiden tot
dood of ernstig letsel.
V O O R Z I C H T I G
Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die kan resulteren in minder ernstig letsel of lichte verwondingen.
L E T O P
Duidt een situatie aan die (indien niet wordt voorkomen) kan resulteren in beschadiging van het apparaat.
Informatie die speciaal moet worden benadrukt.
Waarschuwingsetiketten
Lees alle labels en etiketten die op het instrument zijn bevestigd. Het niet naleven van deze
waarschuwingen kan leiden tot letsel of beschadiging van het instrument. In de handleiding wordt
door middel van een veiligheidsvoorschrift uitleg gegeven over een symbool op het instrument.
Dit is het symbool voor veiligheidswaarschuwingen. Volg alle veiligheidsberichten op die after dit
symbool staan, om mogelijk letsel te voorkomen. Als u dit symbool op het apparaat ziet, moet u de
instructiehandleiding raadplegen voor informatie over de werking of veiligheid.
Dit symbool geeft aan dat er een risico op een elektrische schok en/of elektrocutie bestaat.
Dit symbool wijst op de aanwezigheid van apparaten die gevoelig zijn voor elektrostatische ontlading
en geeft aan dat voorzichtigheid betracht dient te worden om schade aan de apparatuur te
voorkomen.
Het is sinds 12 augustus 2005 niet meer toegestaan elektrische apparatuur, voorzien van dit symbool,
af te voeren via Europese openbare afvalverwerkingsystemen. In overeenstemming met Europese
lokale en nationale voorschriften (EU-richtlijn 2002/96/EG) dienen Europese gebruikers van
elektrische apparaten hun oude of versleten apparatuur naar de fabrikant te retourneren voor
kosteloze verwerking.
Opmerking: Als u wilt retourneren voor recycling, dient u contact op te nemen met de fabrikant of leverancier van het
apparaat om instructies te krijgen over het op de juiste wijze retourneren van versleten apparatuur, elektrische
accessoires en alle hulpmiddelen.
Certificering
IECS-003 certificering ten aanzien van radio-inteferentie, Klasse A:
Aanvullende informatie en testresultaten zijn via de fabrikant verkrijgbaar.
Dit Klasse A instrument voldoet aan alle eisen van de Canadese norm IECS-003.
FCC deel 15, Klasse "A" bepalingen
Aanvullende informatie en testresultaten zijn via de fabrikant verkrijgbaar. Dit instrument voldoet aan
Deel 15 van de FCC-voorschriften. Het gebruik van dit instrument is aan de volgende voorwaarden
onderworpen:
1. Het instrument mag geen schadelijke storingen veroorzaken.
2. Het instrument moet elke willekeurige ontvangen storing accepteren, inclusief storingen die
mogelijk een ongewenste invloed kunnen hebben.
Door veranderingen of aanpassingen aan dit toestel die niet uitdrukkelijk zijn goedgekeurd door de
partij verantwoordelijk voor certificering, kan de certificering van dit instrument, komen te vervallen.
Dit apparaat is getest en voldoet aan de normen voor een elektrisch instrument van Klasse A,
volgens Deel 15 van de FCC-voorschriften. Deze voorwaarden zijn opgesteld dat ze een goede
bescherming bieden tegen hinderlijke storingen wanneer het instrument in een bedrijfsgerelateerde
toepassing wordt gebruikt. Dit instrument produceert, gebruikt en kan radiogolven uitstralen.
Wanneer het niet geïnstalleerd en gebruikt wordt volgens de handleiding, hinderlijke storing voor
radiocommunicatie veroorzaken. Werking van het instrument in een huiselijke omgeving zal
Nederlands
145

waarschijnlijk zorgen voor hinderlijke storing, in welk geval de gebruiker de storing dient te
verhelpen. Om storingen op te lossen kan het volgende geprobeerd worden:
1. Ontkoppel het instrument van zijn stroombron om te controleren of deze stroombron al dan niet
de storing veroorzaakt.
2. Als het instrument op hetzelfde stopcontact is aangesloten als het apparaat dat storing
ondervindt, dient u het apparaat op een ander stopcontact aan te sluiten.
3. Plaats het apparaat weg van het apparaat waarop de storing van toepassing is.
4. Verplaats de ontvangstantenne voor het apparaat dat de storing ontvangt.
5. Probeer verschillende combinaties van de hierbovengenoemde suggesties.
Productcomponenten
Controleer of alle componenten zijn ontvangen. Neem onmiddellijk contact op met de fabrikant of
een verkoopvertegenwoordiger in geval van ontbrekende of beschadigde onderdelen.
Accessoires
Bij het product worden de volgende accessoires geleverd; deze bevinden zich in de lade:
• Gelamineerde snelle referentiegids
• Gebruikershandleiding
• Certificering van de fabriekskalibratie van het product
• Aansluiting voor netspanning
• Hulpmiddelen voor verwijderen van stekkers en monsterbuisjes
• 2 verloopstukjes van DN8 naar DN6 om DN6-slangen op het product aan te kunnen sluiten
• 2 pluggen voor de aansluitingen voor IN en UIT om verontreiniging van de meetcel te voorkomen
Productoverzicht
Het certificeringssysteem voor conductiviteit is een draagbaar testvlak voor het snel en nauwkeurig
kalibreren en verifiëren van inline conductiviteitsmeetlussen door direct gebruik van het
procesmonster en vergelijking met ons referentiesysteem.
Het is bijzonder geschikt voor toepassingen in zuiver en ultrazuiver water met zwakke geleidende
oplossingen waarvoor geen betrouwbare kalibratieoplossingen bestaan. Enige oplossing waarvan de
conductiviteit lager ligt dan 100 μs/cm is niet stabiel in contact met lucht, omdat de oplossing van de
CO
2
uit de omgevingslucht leidt tot een verhoging ter grootte van 1 tot 2 μS/cm. Het is daarom
onmogelijk een conductiviteitslus te kalibreren die verbonden is aan metingen met zuiver water van
<10 μS/cm met een kalibratieoplossing van een bekende vergelijkbare conductiviteit (KCI-oplossing)
Enige afwijking die waargenomen wordt tussen de waarde die het systeem weergeeft en de waarde
die door de conductiviteitslus wordt weergegeven onder validatie/kalibratie kan het gevolg zijn van
een aantal factoren, waaronder:
• Vervuiling van de te testen conductiviteitssensor door ophoping van isolerende lagen op het
elektrodeoppervlak, wat leidt tot een wijziging van de celconstante
• Bemonsteringsproblemen zoals slechte installatie sensor, onvoldoende onderdompeling,
luchtbellen enz.
• Onjuiste weerstand/conductiviteit controller en/of kalibratie temperatuurinvoer
• Lange kabels, wat leidt tot capacitieve effecten waarmee tijdens het elektronisch kalibreren van de
controller geen rekening gehouden wordt
146
Nederlands

Afbeelding 1 Voor- en achteraanzicht
1 Controller 6 IP 67-aansluiting voor toevoer
11 Monsterinlaat
elektrische stroom
2 Beschermkap 7 Loodafdichting 12 Monsteruitlaat
3 Lade voor accessoires 8 Waterbestendige voetjes 13 Kabel voor analoge uitvoer
(optie)
4 IP 67-aansluiting voor analoge
9 Label voor producttype 14 Kabel naar externe controller
uitvoer
5 IP 67-aansluiting voor kalibratie 10 Kalibratielabel 15 Connector netvoeding
De eenheid bestaat uit een conductiviteitscontroller (1) en een doorstroomkamer met een
hoogprecieze conductiviteitssensor; dit alles is ondergebracht is een hoogresistente ABS-behuizing.
Een kap (3) beschermt het beeldscherm waarvan het via de achterzijde belichte oppervlak optimaal
zicht biedt. Een lade (7) wordt gebruikt voor opslag van accessoires en documentatie. De eenheid
moet op een plat oppervlak geplaatst worden, bij voorkeur in een schone, droge omgeving.
Nauwkeurigheid en voordelen
Het systeem is van een gecertificeerde standaard, wat een hoge mate van nauwkeurigheid in
metingen garandeert, die voldoet aan alle vereiste normen die gebruikt worden bij
conductiviteitsmetingen in zuiver water (ASTM D 1125, D 5391 en USP).
Nauwkeurige elektrische kalibratie
De conductiviteitsmeting vereist het gebruik van hoogfrequent vermogen om elektrolytische reacties
op het oppervlak van de elektroden te minimaliseren. Daarnaast kan het gebruik van lange
bekabeling voor metingen een capacitantie genereren, die fouten veroorzaakt bij het meten van de
waarde van een weerstand.
De Polymetron 9526 vermijdt dit probleem doordat aan het eind van de kabel van de
conductiviteitssensor van het product een elektrische kalibratie uitgevoerd wordt met een
gecertificeerde elektrische weerstand (precisie ± 0,1%).
Nauwkeurige temperatuurmeting
Bij ultrazuiver water is een nauwkeurige temperatuurmeting essentieel, omdat de variatie in
conductiviteit zeer hoog is (ratio van ca. 5,2%/°C). De Polymetron 9526 gebruikt een
temperatuursensor van klasse "A" die aan het eind van de interne elektrode gemonteerd wordt. De
omgevingstemperatuur heeft geen effect omdat de sensor en de interne doorstroomkamer thermisch
geïsoleerd zijn.
Nederlands
147

Om elektrische weerstand te elimineren, is in de fabriek aan het eind van de kabel met
precisieweerstanden een elektrische kalibratie uitgevoerd. Er wordt dan een kalibratie uitgevoerd met
een gecertificeerde thermometer op de gehele lus bij een temperatuur van ca. 20 °C. De
temperatuurmeting is daarom volledig gekalibreerd.
Het product gebruikt ook een nauwkeurig algoritme voor temperatuurcompensatie dat rekening houdt
met de scheiding van zuiver water en componenten zoals NaCl of HCl. Standaard wordt de NaCl-
curve geactiveerd in het systeem, omdat deze representatief is voor de meeste onzuiverheden die in
zuiver water aanwezig zijn.
Als laatste is het, om te voldoen aan de USP-norm, mogelijk om tijdens werking
temperatuurcompensatiecurves eenvoudig te deactiveren. De metingen voor conductiviteit en
resistiviteit worden dan niet langer afgezet tegen een bepaalde temperatuur (in het algemeen 25 °C).
Nauwkeurige bepaling van de celconstante
De conductiviteit van zuiver water moet nauwkeurig geïdentificeerd worden. Omdat er geen
betrouwbare kalibratieoplossingen zijn voor lage conductiviteit, moet de meting van conductiviteit van
zuiver water uitgevoerd worden door te vergelijken met een referentiesysteem in naleving van de
heersende normen.
De in de Polymetron geïntegreerde conductiviteitssensor, heeft een celconstante K die nauwkeurig
(± 2%) gedefinieerd is in de fabriek, waarbij water een conductiviteit heeft van < 10 μS/cm en door te
vergelijken met een referentieconductiviteitssensor waarvan de constante overeenkomt met de
ASTM D 1125-norm (met NIST-naspeurbaarheid door gebruik van een gecertificeerde
precisiethermometer).
De 9526 is derhalve een betrouwbare standaard, waardoor het mogelijk wordt andere inline
sensoren te certificeren wanneer het genomen monster representatief is voor het proces
(stroomsnelheid, compositie en temperatuur).
Geoptimaliseerd ontwerp
Bij het starten van de bemonstering kan de monsterleiding, die eerst leeg is, wat luchtbellen
bevatten. Hetzelfde geldt voor de vloeistof die in de meetcel uitzet of verwarmd wordt. Luchtbellen op
de elektrode zullen het actieve oppervlak verminderen, wat leidt tot een niet-representatieve lage
waarde voor conductiviteit (hoge weerstand).
De doorstroomkamer van de 9526 bevat geen uitpuilingen of dode zones en is ontworpen om
luchtbellen niet vast te houden. De conductiviteitssensor, die alleen voor metingen in ultrazuiver
water gebruikt wordt, heeft elektrogepolijste elektroden die ook het vasthouden van luchtbellen
voorkomt. Er is een minimale stroomsnelheid van 20 L/u (idealiter 60 L/h) vereist om de extractie van
luchtbellen te faciliteren maar ook om een temperatuur te behouden die identiek is aan die van het
procesmonster. Het is belangrijk dat het te analyseren monster niet door het bemonsteringssysteem
vervuild wordt (geen vervuiling met omgevingslucht of onzuiverheden).
Na zorgvuldige kalibratie in onze fabriek wordt de 9526 gedurende 30 minuten in ultrazuiver water
(klasse 1 en ISO 3696/BS3978) bediend voordat deze beschermd wordt met pluggen om vervuiling
van de conductiviteitscel te voorkomen. Monsteraansluitingen zijn ontworpen om te voldoen aan de
vereisten voor zuiver en ultrazuiver waterbemonstering.
Richtlijnen kalibratie
Zoals aangegeven in de ISO 12000-1-norm moet een standaard tijdsperiode gedefinieerd worden
tussen elke systeemkalibratie. Hach Lange kan deze bewerking in de fabriek uitvoeren om
naspeurbaarheid volgens nationaal gecertificeerde normen te garanderen
L E T O P
Om zo veel mogelijk aan de technische specificaties te voldoen, beveelt Hach Lange aan de 9526 eenmaal per
jaar in de fabriek te laten kalibreren om de geldigheid van de certificering voor een jaar te garanderen als, en
alleen als, belangrijke onderdelen van het instrument op geen enkele wijze gewijzigd zijn en wanneer het
instrument niet open is geweest. Ter validatie worden op elk onderdeel van het instrument wordt een aantal
afsluitingen aangebracht.
148 Nederlands

Installatie
V O O R Z I C H T I G
Diverse gevaren. Alleen bevoegd personeel mag de in dit deel van het document beschreven taken
uitvoeren.
Hydraulische aansluitingen
L E T O P
Aansluitingen nr. 4, 5 en 6 in Afbeelding 1 op pagina 147 zijn allemaal IP 67; daarom is het van cruciaal belang
dat de connectoren goed aangedraaid worden voordat het instrument gebruikt wordt. Daarnaast is het ook
belangrijk om na gebruik de beschermende doppen terug te plaatsen op de aansluitingen.
Het te testen monster wordt in het instrument gebracht via de poort met label "IN" (nr. 11 in
Afbeelding 1 op pagina 147). De weerstand wordt gemeten door de conductiviteitssensor in het
instrument. Het monster wordt daarna uit het instrument verwijderd via de poort met label "UIT" (nr.
12 in Afbeelding 1 op pagina 147).
Opmerking: Voor een verbeterde werking van het systeem horen de toevoer- en afvoerleidingen zich boven de
poorten "IN" en "UIT" te bevinden.
Aansluiting monster IN
1. Druk de opsluitkraag op poort "IN" met de meegeleverde sleutel.
2. Verwijder de stekker maar houd druk op de kraag.
3. Maak een scherpe snede (90°) aan één uiteinde van een half harde slang van 8 mm (of een
slang van 6 mm bij gebruik van het verloopstuk van D8 naar D6). Gebruik voor temperaturen
boven 70 °C een PFTE-slang.
4. Steek de slang in poort "IN".
5. Sluit het andere uiteinde van de slang aan op de monstertoevoer.
Aansluiting monster OUT (uit)
1. Druk de opsluitkraag op poort "OUT" (uit) met de meegeleverde sleutel.
2. Verwijder de stekker maar houd druk op de kraag.
3. Maak een scherpe snede (90°) aan één uiteinde van een half harde slang van 8 mm (of een
slang van 6 mm bij gebruik van het verloopstuk van D8 naar D6). Gebruik voor temperaturen
boven 70 °C een PFTE-slang.
4. Steek de slang in poort "OUT" (uit)
5. Sluit het andere uiteinde van de slang aan op de drain voor een inline-installatie of de
doorstroomkamer die de te testen sensor bevat voor een offline-installatie.
Inline installatie
Als het systeem in werking is moet het instrument op het monster aangesloten worden met een
afsluiter om het monster te extraheren. Dit vereist een totale afstand D1 + D2 (raadpleeg
Afbeelding 2) van minder dan 2 meter en een stroomsnelheid van meer dan 20 L/uur (idealiter
60 L/uur).
Wacht na het openen van het monsterventiel ten minste 30 seconden om te waarborgen dat alle
onderdelen die in contact staan met het monster goed uitgespoeld zijn en dat een optimaal thermisch
evenwicht tussen monster, doorstroomkamer en conductiviteitssensor bereikt is.
Nederlands
149

Afbeelding 2 Inline installatie
1 D1 2 D2
Offline installatie
Plaats de sensor in een doorstroomkamer en sluit de doorstroomkamer aan op poort "UIT" van het
instrument met een plastic slangetje. Het monster wordt via de slangen aan de uitlaatpoort van de
doorstroomkamer uit de kamer verwijderd.
Er is een stroomsnelheid van meer dan 20 L/uur (idealiter 60 L/uur) vereist. Wacht na het openen
van het monsterventiel ten minste 30 seconden om te waarborgen dat alle onderdelen die in contact
staan met het monster goed uitgespoeld zijn en dat een optimaal thermisch evenwicht tussen
monster, doorstroomkamer en conductiviteitssensor bereikt is.
150
Nederlands

Afbeelding 3 Offline installatie
Aansluiting netvoeding
W A A R S C H U W I N G
Het installeren van het instrument mag uitsluitend uitgevoerd worden door personeel dat gespecialiseerd en
geautoriseerd is om met elektrische installaties te werken conform de betreffende lokale voorschriften. Conform
de veiligheidsvoorschriften, moet bovendien de netvoeding van het instrument in de onmiddellijke nabijheid
uitgeschakeld kunnen worden.
Gebruik een driepolige kabel voor netspanning (live, neutraal en aarding) met een kruising tussen
2
0,35 en 2 mm
(AWG 22 tot 14) gekwalificeerd op minimaal 105 °C. De externe isolatie van de kabel
moet zo dicht als mogelijk bij het eindblok afgesneden worden.
De connector voor de kabel van de netspanning wordt bij het instrument geleverd (raadpleeg
Afbeelding 4) en bevindt zich in de lade voor de accessoires (nr. 7 in Afbeelding 1 op pagina 147)
aan de voorzijde van het instrument.
Nederlands
151

Afbeelding 4 Connector voor kabel netspanning
1 Live draad 5 Vrouwelijke aansluiting met
9 Rubberen pakking
borgmoer
2 Neutrale draad 6 Rubberen pakking 10 Moer voor aandraaien kabels
3 Niet gebruikt 7 Hoofdgedeelte connector
4 Aarde draad 8 Klemring
Demonteer de connector door de twee uiteinden van de connector (de nrs. 1 en 6 in Afbeelding 4)
los te schroeven van het hoofdgedeelte. Geleid het stroomsnoer door de onderdelen van de
connector met de nummers 6 t/m 2. Sluit hierna als volgt het stroomsnoer aan op het vrouwelijke
contact (nr. 1 in Afbeelding 4).
Monteer de connector opnieuw en schakel het instrument in volgens de specificaties op het
productlabel (nr. 9 in Afbeelding 1 op pagina 147). Sluit de stekker van het stroomsnoer aan op de
hiervoor bestemde aansluiting op het instrument (nr. 6 in Afbeelding 1 op pagina 147) nadat eerst de
beschermdop van de aansluiting geschroefd is.
Analoge uitgangen
De analoge uitgang wordt gebruikt om de metingen die het instrument levert, vast te leggen
(conductiviteit of temperatuur). Het wordt aanbevolen een standaardkabel (referentie
08319=A=0005) te gebruiken die bij uw plaatselijke vertegenwoordiger van Hach Lange aangeschaft
kan worden. Deze kabel moet als volgt bedraad zijn:
• Wit: pin 1+
• Rood: pin 1-
• Blauw: pin 2+
• Zwart: pin 2-
• Oranje: niet gebruiken
Aansluiten op de aansluiting voor 4-20 mA-uitvoer (nr. 4 in Afbeelding 1 op pagina 147) na het eerst
losschroeven van de beschermingsdop voor de aansluiting.
Aansluiting voor elektrische conductiviteitskalibratie
Elektrische kalibratie wordt gebruikt om elektronische fouten van het systeem dat getest wordt, te
elimineren in overeenstemming met norm ASTM D 5391. De connector voor de aansluiting van de
conductiviteitskalibratie (nr. 5 in Afbeelding 1 op pagina 147) is aangesloten op een gecertificeerde
precisieweerstand (200 kΩ) om de weerstand van ultrazuiver water te simuleren.
Alleen systemen die een Polymetron-sensor van model 8310, 8314 of 8315 gebruiken hebben een
kabel en connector die in staat is dit soort kalibratie te bereiken. In dit geval wordt de kabel
losgekoppeld van de sensor en aangesloten op de aansluiting voor conductiviteitskalibratie van het
instrument, nadat eerst de beschermdop van de aansluiting losgeschroefd is. Volg hierna de
instructies in de gebruiksaanwijzing van het systeem dat getest wordt om een elektronische kalibratie
met een waarde van 200 kΩ uit te voeren.
152
Nederlands

Opstarten
Zorg dat het debiet en de druk de waarden in Specificaties op pagina 142 niet overschrijden.
1. Open het ventiel van de monsterleiding om het monster door de analyser te laten stromen.
2. Draai aan de knop op de debietmeter om het debiet in te stellen.
3. Controleer de slangen op lekken en dicht alle gevonden lekken.
4. Schakel de controller in.
5. Voer de desbetreffende menuselecties uit wanneer de controller start.
Gebruikersinterface en navigatie
Gebruikersinterface
Het toetsenpaneel heeft vier menutoetsen en vier cursortoetsen, zoals afgebeeld in Afbeelding 5.
Afbeelding 5 Aanzicht van toetsenpaneel en frontpaneel
1 Display 5 TERUG-toets. Keert een niveau terug in de
menustructuur.
2 Kapje over de sleuf voor de Secure Digital-
6 MENU-toets. Gaat van andere schermen en
geheugenkaart
submenu's naar het instellingenmenu.
3 HOME-toets. Gaat van andere schermen en
7 Cursortoetsen. Voor het navigeren door de menu's,
submenu's naar het hoofdmeetscherm.
het wijzigen van instellingen en het verhogen of
verlagen van cijfers.
4 ENTER-toets. Accepteert ingangswaarden, updates
of weergegeven menuopties.
Ingangen en uitgangen worden met behulp van het toetsenpaneel en displayscherm op het
frontpaneel ingesteld en geconfigureerd. Deze gebruikersinterface wordt gebruikt om in- en
uitgangen in te stellen en te configureren, om logboekinformatie te creëren en waarden te berekenen
en om sensoren te kalibreren. De SD-interface kan worden gebruikt om logboekbestanden op te
slaan en software te updaten.
Display
Afbeelding 6 toont een voorbeeld van het hoofdmeetscherm met de sensor aangesloten op de
controller.
Het displayscherm op het frontpaneel toont meetgegevens van de sensor, kalibratie- en configuratie-
instellingen, fouten, waarschuwingen en andere informatie.
Nederlands
153

Afbeelding 6 Voorbeeld van het hoofdmeetscherm
1 Pictogram beginscherm 7 Waarschuwingsstatusbalk
2 Sensornaam 8 Date (Datum)
3 Pictogram SD-kaart 9 Analoge uitvoerwaarden
4 Relaisstatusindicator 10 Time (Tijd)
5 Meetwaarde 11 Voortgangsbalk
6 Meeteenheid 12 Meetparameter
Tabel 1 Omschrijvingen van pictogrammen
Pictogram Beschrijving
Beginscherm Het pictogram kan afhankelijk van het weergegeven scherm of menu variëren. Als er
bijvoorbeeld een SD-kaart is geplaatst, verschijnt hier het pictogram van een SD-kaart wanneer
de gebruiker zich in het menu SD-kaart Installatie bevindt.
SD-kaart Dit pictogram verschijnt alleen als zich een SD-kaart in de sleuf van de lezer bevindt. Als een
gebruiker zich in het menu SD-kaart Installatie bevindt, verschijnt dit pictogram in de hoek
linksboven.
Waarschuwing Een waarschuwingspictogram bestaat uit een uitroepteken binnen een driehoek. Er verschijnen
rechts in de hoofdweergave, onder de meetwaarde, pictogrammen met waarschuwingen. Druk
op de ENTER-toets en selecteer vervolgens het apparaat om eventuele problemen met dat
apparaat te bekijken. Er wordt geen pictogram met een waarschuwing meer weergegeven als
alle problemen verholpen of bevestigd zijn.
Fout Een foutpictogram bestaat uit een uitroepteken binnen een cirkel. Wanneer zich een fout
voordoet, knipperen afwisselend een pictogram van de foutmelding en het metingenscherm in
het hoofdscherm. Om de sensorfouten te bekijken, drukt u op de toets MENU (Menu) en
selecteert u Diagnostics (Diagnose). Selecteer hierna een apparaat om problemen die aan dat
apparaat gekoppeld zijn, te bekijken.
Extra displayformaten
• Druk vanuit het hoofdmeetscherm op de pijltoets OMHOOG en OMLAAG om tussen de
meetparameters om te schakelen.
• Druk vanuit het hoofdmeetscherm op de pijltoets RECHTS om naar een gedeeld scherm om te
schakelen waarin maximaal 4 meetparameters worden weergegeven. Druk op de pijltoets
RECHTS om extra metingen toe te voegen. Druk zo vaak als nodig is op de pijltoets LINKS om
terug te keren naar het hoofdmeetscherm.
• Druk vanuit het hoofdmeetscherm op de pijltoets LINKS om naar de grafische weergave om te
schakelen (zie Grafisch display op pagina 155 om de parameters te definiëren). Druk op de
pijltoets OMHOOG en OMLAAG om tussen meetgrafieken om te schakelen
154
Nederlands

Grafisch display
De grafiek toont concentraties en temperatuurmetingen voor elk kanaal dat in gebruik is. Met behulp
van de grafiek kunnen trends eenvoudig worden bewaakt en worden wijzigingen in het proces
weergegeven.
1. Selecteer vanuit het scherm van het grafisch display met de pijltoetsen omhoog en omlaag een
grafiek en druk op de HOME-toets.
2. Selecteer een optie:
Optie Beschrijving
MEASUREMENT VALUE
Stel de meetwaarde voor het geselecteerde kanaal in. Selecteer Auto Scale
(waarde meting)
(Automatisch aanpassen van de schaal) of Manually Scale (Handmatig
aanpassen van de schaal). Voer de minimum- en maximummeetwaarden
voor handmatig aanpassen van de schaal in
DATUM- EN TIJDBEREIK Selecteer het datum- en tijdbereik uit de beschikbare opties
Bediening
De te testen sensor configureren
Gebruik menu CONFIGURE (configureren) om identificerende informatie over de sensor die getest
wordt, in te voeren.
1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>CONFIGURE (sensorinstellingen /
configureren).
2. Selecteer een optie en druk op enter. Houd de pijltoetsen omhoog of omlaag ingedrukt om
cijfers, tekens of interpunctie in te voeren. Druk op de pijltoets naar rechts om naar de volgende
ruimte te gaan.
Optie Beschrijving
EDIT NAME (naam bewerken) Wijzigt de naam die overeenkomt met de sensor bovenin het meetscherm.
De naam is beperkt tot 16 karakters en mag bestaan uit een willekeurige
combinatie van letter, cijfers, spaties en interpunctie. De eerste 12 tekens
worden op de controller weergegeven.
SENSOR S/N (serienummer
Hiermee kan de gebruiker het serienummer van de sensor invoeren,
sensor)
beperkt tot 16 tekens in elke combinatie van letters, nummers, spaties of
interpunctie.
SELECT MEASURE (meting
Wijzigt de gemeten parameter naar CONDUCTIVITY (conductiviteit,
selecteren)
standaard) of RESISTIVITY (resistiviteit/weerstand). Alle andere
geconfigureerde instellingen worden gereset naar de standaardwaarden.
Ingesteld op dezelfde parameter als de controller in test.
DISPLAY FORMAT (weergave) Wijzigt het aantal decimale plaatsen dat in het metingenscherm getoond
wordt. In stand automatisch wijzigt het aantal decimale plaatsen
automatisch met de wijzigingen in de gemeten waarde. Ingesteld op
dezelfde parameter als de controller in test.
MEAS UNITS (meeteenheden) Wijzigt de eenheden voor de geselecteerde meting. Ingesteld op dezelfde
parameter als de controller in test.
TEMP UNITS
Stelt de temperatuureenheid in op °C (standaard) of °F. Ingesteld op
(temperatuureenheden)
dezelfde parameter als de controller in test.
T-COMPENSATION (T-
Voegt een temperatuurafhankelijke correctie toe aan de gemeten waarde.
compensatie)
Voer dezelfde gegevens in als die geconfigureerd zijn op de controller die
getest wordt.
CABLE PARAM
Deze optie is gereserveerd voor onderhoudstechnici van Hach Lange.
(kabelparameters)
Nederlands 155

Optie Beschrijving
TEMP ELEMENT
Stelt het temperatuurelement in op PT100 voor automatische
(temperatuurelement)
temperatuurcompensatie. Als er geen element wordt gebruikt, kan het
type ingesteld worden op MANUAL (handmatig) en kan een waarde voor
temperatuurcompensatie ingevoerd worden.
FILTER Stelt een tijdconstante in ter verhoging van de signaalstabiliteit. De
tijdconstante berekent de gemiddelde waarde gedurende een opgegeven
tijd—0 (geen effect) tot 60 seconden (gemiddelde van signaalwaarde voor
60 seconden). De filter verlengt de benodigde tijd voor het sensorsignaal
om te reageren op de werkelijke procesveranderingen.
LOG SETUP (instellingen log) Dit stelt het tijdsinterval voor gegevensopslag in het gegevenslog in—5,
30 seconden, 1, 2, 5, 10, 15 (standaard), 30, 60 minuten.
RESET DEFAULTS
Stelt het configuratiemenu in op de standaardinstellingen. Alle
(standaardinstellingen
sensorinformatie gaat verloren.
resetten)
Kalibratie
Informatie over sensorkalibratie
De menu's van het 9526-instrument beschikken niet over kalibratie-opties. Alle kalibraties worden
vanaf de controller van de te testen sensor uitgevoerd. Raadpleeg voor gedetailleerde informatie
over deze kalibratieprocedures de bijbehorende handleidingen die bij de sensor en de te testen
controller geleverd worden.
L E T O P
Na het inschakelen van het 9526-instrument en het initiëren van monstercirculatie moet ten minste 30 minuten
gewacht worden om een juist spoelen van het gehele systeem mogelijk te maken. Hiermee wordt ook een
thermisch evenwicht tussen het monster, de doorstroomkamer en de sensor bereikt.
Na 30 minuten van monstercirculatie wordt de meetwaarde die op de te testen controller
weergegeven wordt, vergeleken met die van het 9526-instrument. Als deze waarden meer dan ± 5%
van elkaar af liggen is kalibratie nodig. Als deze waarden minder dan ± 5% van elkaar af liggen is
het niet nodig te kalibreren, maar kan er uiteraard wel gekalibreerd worden.
Voordat de te testen sensor gekalibreerd wordt, moet eerst een temperatuurkalibratie uitgevoerd
worden.
Kalibratieproces
Alle kalibraties worden uitgevoerd met de te testen controller en sensor. Volg de instructies in de
gebruiksaanwijzing van de betreffende controllers en/of sensoren.
Het proces kan, afhankelijk van de te testen Polymetron-controller, verschillen. Voer het
kalibratieproces in de volgende volgorde uit.
1. Temperatuurkalibratie
Voor een temperatuurkalibratie is de volgende apparatuur nodig:
• Pt100-simulator (< 0,1 °C) voor een tweepunts elektrische kalibratie
• Gecertificeerde precisiethermometer (< 0,1 °C) bij inline aansluiting
• Geen bij offline montage, omdat de 9526 gebruikt wordt als referentie
Controllermodel van Polymetron dat getest wordt
9500 9125 Overige
2-punts elektrische
NEE JA (100 en 172 Ω) NEE
kalibratie
Proceskalibratie JA JA JA
2. Elektrische kalibratie
156
Nederlands

Controllermodel van Polymetron dat getest wordt
9500 / 9125 9125 (< V1.12) / 8925 / overig 8920
1
2
1
R∞
en 200 kΩ
NEE R∞
1
Kabel losgekoppeld van sensor of sensor blootgesteld aan lucht
2
Gebruik de precisieweerstand op de 9526
3. Conductiviteit kalibratie
Controllermodel van Polymetron dat getest wordt
9500 / 9125 / 8920 9125 (< V1.12) / 8925 Overige
Berekening K (raadpleeg
Proces: R∞ en vergelijkende meting
Proces: vergelijkende meting met
1
1
Berekening K op pagina 157). Op
met de 9526
9526
de te testen controller moet de
waarde van de K-cel worden
ingevuld die door de Polymetron
9526 berekend is
1
Pas de weergegeven waarde van de te testen zender aan naar die van de waarde van de 9526
Berekening K
Gebruik deze optie om de waarde van celconstante K voor de te testen sensor opnieuw te
berekenen.
1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP> K CALCULATION (sensorinstellingen /
berekening K).
Optie Beschrijving
K CALCULATION
Deze optie is alleen geldig als de datum van de laatste kalibratie minder dan een
(berekening K)
maand geleden is. De volgende parameters zijn vereist:
• SITE ID (locatie-ID) - de naam van het site ID is beperkt tot 10 tekens in elke
combinatie van letters, cijfers, spaties of interpunctie
• CONDUCTIVITY (conductiviteit) - voer de meetwaarde in van de controller die
getest wordt
• TEMPERATURE (temperatuur) - voer de monstertemperatuur in van de controller
die getest wordt
• CELL K VALUE (K-waarde cel) - voer de waarde van celconstante K in van de
controller die getest wordt
• CALIBRATION SLOPE (kalibratiehelling) - voer de hellingswaarde in van de
controller die getest wordt
De nieuwe K-waarde wordt berekend en weergegeven en moet in de controller die
getest wordt, ingevoerd worden.
Opmerking: De berekening zal mislukken als de nieuwe waarde meer dan ±10%
verschilt van de originele waarde.
K CALCULATION
Geeft alle logbestanden weer, gesorteerd op datum en tijd. Gebruik de pijltoetsen
LOG (log berekening
om een logbestand te selecteren en druk op enter om de gegevens van de
K)
berekening te bekijken.
RESET K CALC LOG
Voer het wachtwoord van de fabriek in en kies YES (ja) om bestaande logbestanden
(log berekening K
te verwijderen. Druk op enter om door te gaan.
resetten)
Onderhoud
G E V A A R
Diverse gevaren. Alleen bevoegd personeel mag de in dit deel van het document beschreven taken uitvoeren.
Nederlands 157

Reinigen van de controller
G E V A A R
Koppel vóór onderhoudswerkzaamheden de controller altijd los van de netspanning.
Opmerking: Gebruik nooit brandbare of corrosieve oplossing voor het reinigen van de controller of delen hiervan.
Door gebruik van deze oplosmiddelen bestaat het risico dat de bescherming van het instrument wordt aangetast en
de garantie komt te vervallen.
1. Controleer of de kap van de controller goed is gesloten.
2. Maak de buitenkant van de controller schoon met een vochtige doek met water of een mengel
van water en een mild reinigingsmiddel.
De sensor reinigen
W A A R S C H U W I N G
Chemisch gevaar. Draag voor het chemische middel dat wordt gebruikt, altijd persoonlijke bescherming in
overeenstemming met het MSDS.
W A A R S C H U W I N G
Risico op persoonlijk letsel. Het verwijderen van een sensor van een drukvat kan gevaarlijk zijn. Laat de
procesdruk tot onder 10 psi dalen voordat u het instrument verwijdert. Mocht dit niet mogelijk zijn, ga dan
uitermate voorzichtig te werk. Raadpleeg de documentatie die bij de hardware voor montage wordt geleverd voor
meer informatie.
Voorwaarde: bereid een milde zeepoplossing met een niet schurend vaatwasmiddel zonder
lanoline. Lanoline blijft als een dun laagje achter op het elektrodeoppervlak en kan daardoor de
sensorfunctie negatief beïnvloeden.
Controleer de sensor regelmatig op vuildeeltjes en aanslag. Reinig de sensor op plaatsen waar
aanslag aanwezig is of wanneer de functie is verslechterd.
1. Gebruik een schone, zachte doek om loszittend vuil van het einde van de sensor te verwijderen.
Spoel de sensor na met schoon, warm water.
2. Week de sensor gedurende 2 tot 3 minuten in een zeepoplossing.
3. Gebruik een borstel met zachte haren om het gehele meetuiteinde van de sensor te schrobben.
4. Als er vuil achterblijft, laat het meetgedeelte van de sensor dan in een verdunde zuuroplossing
weken, zoals < 5% HCl voor de maximale duur van 5 minuten.
5. Spoel de sensor af met water en stop deze vervolgens gedurende 2 tot 3 minuten terug in de
zeepoplossing.
6. Spoel de sensor met zuiver water.
De sensor moet na onderhoudsprocedures altijd worden gekalibreerd.
Foutenopsporing
Menu voor tests en sensordiagnostiek
Het menu om te testen en voor sensordiagnostiek toont de huidige en historische informatie over het
instrument. Raadpleeg Tabel 2.
Druk voor toegang tot de sensordiagnostiek en het testmenu op toets menu en selecteer SENSOR
SETUP>DIAG/TEST (instellingen sensor / diagnostiek/testen).
158
Nederlands

Tabel 2 Menu DIAG/TEST sensor
Optie Beschrijving
MODULE INFORMATIE Toont informatie over de sensormodule.
SENSORINFORMATIE Dit toont de naam en het serienummer dat door de
gebruiker is ingevuld.
CAL DAYS (kalibratiedagen) Dit toont het aantal dagen sinds de laatste kalibratie.
CAL HISTORY (historie kalibratie) Toont een lijst van alle kalibraties op
datum-/tijdstempel. Gebruik de pijltoetsen om een
kalibratie te selecteren en druk op enter om de
gegevens te bekijken.
RESET CAL HISTORY (historie kalibratie resetten) Reset de historie van de kalibratie voor de sensor
(wachtwoord voor onderhoud vereist). Alle voorgaande
kalibratiegegevens zijn verloren.
POLARISATIE Alleen voor conductiviteitscontactsensoren. Toont
informatie over de polarisatie van de elektrode, de
capacitantie van het snoer en de tijd tot de volgende
meting.
SENSORSIGNALEN Toont de signaalinformatie van de huidige sensor.
MEMBRAAN DAGEN Toont het aantal dagen dat het membraan in werking is
geweest.
RESET MEMBRANE (membraan resetten) Reset het aantal dagen dat het membraan in werking is
geweest en reset alle kalibratiegegevens naar de
standaardwaarden.
Foutenlijst
Fouten kunnen optreden door verschillende oorzaken. Een foutpictogram bestaat uit een
uitroepteken binnen een cirkel. Wanneer zich een fout voordoet, knipperen afwisselend een
pictogram van de foutmelding en het metingenscherm in het hoofdscherm. Alle uitgangssignalen
worden opgeslagen wanneer dit is aangegeven in het controllermenu. Druk op toets menu en
selecteer DIAGNOSTICS (diagnostiek) om fouten te bekijken. Selecteer hierna een apparaat om
problemen die aan dat apparaat gekoppeld zijn, te bekijken.
Een lijst van mogelijke fouten wordt getoond in Tabel 3.
Tabel 3 Foutenlijst voor conductiviteitssensoren
Fout Beschrijving Oplossing
ADC FAILURE (ADC-fout) De conversie van analoog naar
Zorg ervoor dat de sensormodule
digitaal is mislukt
volledig in de aansluiting van de
controller is gestoken. Vervang de
sensormodule.
SENSOR ONTBREEKT De sensor ontbreekt of is
Controleer de bedrading en de
losgekoppeld
aansluitingen voor de sensor en de
module. Zorg ervoor dat het
eindblok volledig in de module is
gestoken.
SENS OUT RANGE (sensor buiten
Het signaal van de sensor bevindt
Zorg ervoor dat het
bereik)
zich buiten de geaccepteerde
weergaveformaat voor de juiste
limieten (2 S/cm)
meetreeks is ingesteld.
Waarschuwingenlijst
Een waarschuwingspictogram bestaat uit een uitroepteken binnen een driehoek. Er verschijnen
rechts in de hoofdweergave, onder de meetwaarde, pictogrammen met waarschuwingen. Een
Nederlands
159

waarschuwing heeft geen effect op de werking van menu's, relais en uitgangen. Druk op toets menu
en selecteer DIAGNOSTICS (diagnostiek) om waarschuwingen te bekijken. Selecteer hierna een
apparaat om problemen die aan dat apparaat gekoppeld zijn, te bekijken. Er wordt geen pictogram
met een waarschuwing meer weergegeven als alle problemen verholpen of bevestigd zijn.
Een lijst van mogelijke waarschuwingen wordt getoond in Tabel 4.
Tabel 4 Waarschuwingslijst voor conductiviteitssensoren
Waarschuwing Beschrijving Oplossing
METING TE HOOG De gemeten waarde is > 2 S/cm,
Zorg ervoor dat het
1.000.000 ppm, 200% of 20.000 ppt
weergaveformaat voor de juiste
meetreeks is ingesteld
METING TE LAAG De gemeten waarde is < 0 μS/cm,
Zorg ervoor dat de sensor voor de
0 ppm, 0% of 0 ppt
juiste celconstante geconfigureerd
is.
NUL TE HOOG De waarde van de nulkalibratie is te
Zorg ervoor dat de sensor tijdens de
hoog
nulkalibratie in de lucht wordt
gehouden en zich niet in de buurt
NUL TE LAAG De waarde van de nulkalibratie is te
van radiofrequentie of
laag
elektromagnetische interferentie
bevindt. Zorg ervoor dat de kabel
beschermd wordt door een metalen
buis.
TEMP TE HOOG De gemeten temperatuur is >
Zorg ervoor dat de sensor voor het
200 °C
juiste temperatuurelement
geconfigureerd is.
TEMP TE LAAG De gemeten temperatuur is < -20 °C
CAL OVERDUE (kalibratie te laat) De Kal herinneringstijd is verstreken Kalibreer de sensor.
NIET GEKALIBREERD De sensor is niet gekalibreerd. Kalibreer de sensor.
SENSOR VERVANGEN De sensor is langer dan 365 dagen
Kalibreer de sensor met een
in gebruik
referentieoplossing en reset de
sensordagen. Raadpleeg Menu
voor tests en sensordiagnostiek
op pagina 158. Bel de technische
ondersteuning als de kalibratie
mislukt.
CAL IN PROGRESS (kalibratie
Een kalibratie was gestart, maar
Keer terug naar kalibratie.
wordt uitgevoerd)
nog niet voltooid
UITVOER IN WACHTSTAND Tijdens de kalibratie werd de uitvoer
De uitvoer wordt actief na de
voor een geselecteerde tijd in de
geselecteerde tijdsperiode.
wachtstand gezet.
VERKEERDE LINEAIRE TC De offset van de door de gebruiker
De waarde moet tussen de 0 en
gedefinieerde lineaire temperatuur
4%/°C zijn; 0 tot 200 °C.
valt buiten de reeks.
VERKEERDE TC-TABEL De offsettabel van de door de
De temperatuur valt boven of onder
gebruiker gedefinieerde
het temperatuurbereik uit de tabel.
temperatuur valt buiten de reeks.
FOUTIEVE GEBRUIKERS
De meting van de concentratie
Zorg ervoor dat de gebruikerstabel
CONCENTRATIETABEL
bevindt zich buiten het bereik van
voor het juiste meetbereik is
de gebruikerstabel
ingesteld.
160 Nederlands