Ridgid SeekTech SR-20 – page 5
Manual for Ridgid SeekTech SR-20

80
Ridge Tool Company
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
Guide de dépannage
PROBLÈME SOURCE PROBABLE DE LA DÉFAILLANCE
Le SR-20 se bloque en
Mettez l’appareil hors tension, puis à nouveau sous tension. Si l’appareil ne se met pas hors
cours d’utilisation.
tension, retirez les piles. Si les piles sont plates, remplacez-les.
Le SR-20 ne saisit pas le
Assurez-vous que le mode et la fréquence corrects sont sélectionnés. Examinez le circuit à la
signal.
recherche d’éventuelles améliorations. Repositionnez l’émetteur, changez de mise à la terre, de
fr
équence, etc. Modiez le seuil de proximité (page 76) et/ou les réglages du contrôle de la mise
au point du signal (page 76).
Pendant la localisation,
Cela signie que le SR-20 ne parvient pas à saisir le signal ou que des interférences sont
les lig
nes « sautent » à
présentes.
l’écran sur la carte.
Assurez-vous que l’émetteur est correctement connecté et raccordé à la masse. Pointez le SR-20
en direction de l’un ou l’autre l pour être certain que le circuit est complet.
Essayez d’utiliser une fréquence supérieure ou d’établir la connexion à un autre point sur la ligne,
voire même de basculer en mode d’induction.
Essayez de déterminer la source de tout parasite et éliminez-la. (Mise à la terre liée, etc.)
Vériez si les piles du SR-20 sont récentes et complètement chargées.
Pendant la localisation
Vériez si les piles installées dans la sonde fonctionnent.
d’une sonde, les lignes
«
sautent » sur la totalité
La sonde est peut-être trop éloignée; essayez de recommencer en la rapprochant ou procédez à
de l’écran.
une recherche de la zone.
Vériez le signal en rapprochant l’antenne inférieure de la sonde.
Note
– Les sondes émettent dicilement des signaux dans des conduites en fonte ou en fer
malléable.
Augmenter le seuil de proximité et essayez de diminuer les réglages du contrôle de mise au point
du sig
nal an d’améliorer la « mise au point » sur des signaux plus faibles.
La distance entre la
La sonde est peut-être inclinée ou il peut y avoir une transition entre la fonte et le plastique.
sonde et l’un ou l’autre
pôle n’est pas égale.
L’appareil se comporte
Les piles sont peut-être plates. Remplacez-les par des piles neuves et mettez l’appareil sous
de manière irrégulière
tension.
et ne se met pas hors
tension.
L’achage est
Mettez l’appareil hors tension, puis à nouveau sous tension.
complètement sombre
Réglez le contraste de l’achage.
ou clair à la mise sous
tension.
Absence de son. Réglez le niveau du son dans le menu du son. Vériez si le signal de proximité est supérieur à
zéro.
Le SR-20 ne se met pas
Contrôlez l’orientation des piles.
sous tension.
Assurez-vous que les piles sont chargées.
Vériez si les contacts des piles sont bons.
Un fusible de l’appareil est peut-être grillé. (Cela requiert une intervention du service.)

Ridge Tool Company
81
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
Caractéristiques
Réglages par défaut
• Poids avec les piles ............ 1,8 kg
• Unités de profondeur = Mètre et centimètre
• Poids sans les piles ............ 1,5 kg
• Volume = 2 (deux réglages au-dessus du silencieux),
Dimensions
• Rétroéclairage = Auto
•
Longueur .............................. 28,4 cm
• Seuil de proximité = 10 m (Suivi)
•
Largeur .................................. 1,3 m
• 33 kHz (Mode de suivi de ligne actif)
•
Hauteur ................................. 79 cm
Equipement standard
Source d’alimentation
•
4 piles alcalines C de 1,5 V (ANSI/NEDA 14A, IEC LR14) ou
Option Cat. #
piles rechargeables NiMH ou NiCad de 1,2 V
• Localisateur SR-20 21943
• Alimentation nominale : 6 V, 550 mA
•
Marqueurs et support de mât 12543
• Puissance du signal
•
Mode d’emploi
Fonction d’entrée non linéaire. 2000 est 10x plus
• 4 piles C (alcalines)
haut que 1000, 3000 est 10x plus haut que 2000, etc.
• Vidéo de formation (DVD)
Environnement de fonctionnement
•
Température ........................ -20°C à 50°C
Equipement en option
•
Humidité ............................... 5% à 95% HR
• Marqueurs de sonde supplémentaires 12543
•
Température de stockage -20°C à 60°C
• Emetteur ST-305 21948
•
Emetteur ST-510 21953
•
Pince inductive (4.75”) 20973
•
Sonde à distance 16728
•
Sonde ottante (2 pièces) 19793

82
Ridge Tool Company
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
GEVAAR
NL
• De SR-20 is een diagnose-instrument dat
elektromagnetische velden detecteert die worden
SeekTech SR-20
gegenereerd door voorwerpen onder de grond. Het is
bestemd om de gebruiker te helpen bij het lokaliseren
Gebruiksaanwijzing
van die voorwerpen door eigenschappen van de velden te
herkennen en ze op het scherm weer te geven. Aangezien
elektromagnetische velden vervormd en gestoord
Algemene veiligheidsinformatie
kunnen zijn, is het belangrijk de plaats van ondergrondse
voorwerpen te veriëren alvorens te starten met graven.
WAARSCHUWING! Lees deze
• In dezelfde zone kunnen er zich verschillende
instructies en het bijbehorende
leidingen bevinden. Volg steeds de lokale
veiligheidsboekje zorgvuldig
voorschriften en “one call service”-procedures.
alvorens deze apparatuur te
gebruiken. Als u twijfelt over om het even welk
• Het fysisch blootleggen van de leiding is de enige
aspect van het gebruik van dit instrument,
manier om haar aanwezigheid, plaats en diepte te
veriëren.
dient u contact op te nemen met uw RIDGID-
verdeler voor meer informatie.
• Ridge Tool Co., haar dochterondernemingen en
leveranciers kunnen niet aansprakelijk worden
Het niet begrijpen en naleven van alle
gesteld voor lichamelijke letsels of directe, indirecte,
instructies kan resulteren in elektrische
incidentele of gevolgschade opgelopen door het
schokken, brand en/of ernstige letsels.
gebruik van de SR-20.
BEWAAR DEZE INSTRUCTIES!
Gelieve in eventuele briefwisseling alle informatie op het
naamplaatje van uw instrument te vermelden, met inbegrip
van het modelnummer en het serienummer.
VOORZICHTIG: verwijder de batterijen volledig vóór
verzending.
Met vragen betreende het onderhouden of herstellen
van dit instrument kunt u terecht bij uw Ridgid-verdeler, bij
uw plaatselijke Ridgid-vestiging or bij Ridge Tool op info.
europe@ridgid.com of www.ridgid.eu.

Ridge Tool Company
83
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
SR-20-onderdelen
Seriële aansluiting
Batterijvak
USB-aansluiting
Label serienummer
Pictogramreferentie
Opmerking: USB-/seriële poorten dienen
voor het laden van nieuwe software
Scherm
Toetsenbord
Antennemast
Handvat
Bovenste antennebol
Luidspreker
Vouwscharnier
Geleidingsantennes
Onderste
antennebol
Opvouwbare mast
Figuur 1: SR-20-onderdelen

84
Ridge Tool Company
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
Inleiding tot de SR-20
Werkingsmodi van de SR-20
De SR-20 werkt in drie verschillende modi. Dat zijn:
Aan de slag
1. de actieve leidingtraceermodus, wordt gebruikt
wanneer er een gekozen frequentie op een lange
geleider kan worden gezet met behulp van een
Installeren/vervangen van de batterijen
zender voor plaatsbepaling, voor het lokaliseren van
geleidende buizen, leidingen of kabels.
2.
de passieve leidingtraceermodus, wordt gebruikt
voor het lokaliseren van elektrische leidingen die
reeds een stroom van 60 Hz (U.S.) of 50 Hz (Europa)
voeren, of die radiofrequenties voeren.
3.
de sondemodus, wordt gebruikt voor het lokaliseren
van sondes in pijpen, buizen of tunnels die niet
Figuur 2: Batterijvak
geleidend zijn en niet op een andere manier kunnen
worden getraceerd.
VOORZICHTIG: Zorg ervoor dat er geen vuil of vocht in het
batterijvak terechtkomt. Vuil of vocht kunnen ervoor zorgen
dat de batterijcontacten worden kortgesloten, waardoor de
batterijen snel ontladen, wat kan leiden tot elektrolietlekken
of brandgevaar.
Opvouwbare mast
BELANGRIJK! Maak geen zweepslagbeweging met de
antennemast van de SR-20 om hem open of dicht te vouwen.
Open en sluit hem uitsluitend met de hand.
OPMERKING: Sleep de onderste antennebol niet over de
grond tijdens het gebruik van de SR-20. Dat kan signaalruis
veroorzaken, wat de resultaten kan vervalsen. Bovendien kan
het de antenne beschadigen.
Ontgrendelknop
Figuur 3: opvouwbare antennemast en ontgrendelknop

Ridge Tool Company
85
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
Displayelementen
De “basisfuncties” van de SR-20 zijn standaard ingeschakeld.
Er kunnen functies worden uitgeschakeld of verborgen
om het display overzichtelijker te maken bij het uitvoeren
van eenvoudige lokaliseringstaken in ongecompliceerde
situaties.
Gewone displayelementen
Current Strength/
Signal Angle
Battery Level
Frequency
Mode
Crosshairs
(Map Center)
Depth/
Distance
Active View Area
•
+ Dradenkruis (kaartcentrum) – toont de positie van de
gebruiker ten opzichte van het doel.
Displayelementen: Actieve leidingtracering
Figuur 4: Gewone displayelementen
In elk van de drie modi (actieve leidintraceermodus, passieve
leidingtraceermodus en sondemodus) bevat het display de
volgende elementen:
•
Actieve weergavezone – De zone binnenin de cirkel op
het SR-20-display, waarin de traceerlijn, de geleidingspijlen
en het dradenkruis worden weergegeven.
•
mA stroomsterkte – Evenredig met de stroom op
de leiding. Schakelt over op Signaalhoek wanneer de
signaalhoek groter is dan 35°.
•
Signaalhoek – Schuine stand van het veld ten
opzichte van het horizontale vlak; hoek in de richting
van het centrum van het veld; numerieke waarde
weergegeven in graden.
•
Batterijniveau – Geeft de resterende
batterijcapaciteit weer.
•
Gemeten diepte/afstand – Geeft de gemeten
diepte weer wanneer de ontvanger precies boven de
signaalbron de grond raakt. Geeft de berekende afstand
weer wanneer de antennemast op een andere manier
naar een signaalbron wordt gericht. Geeft de afstanden
weer in voet/inch (standaardinstelling in U.S.A.) of in
meter (standaardinstelling in Europa).
• Modus – Pictogram voor sondemodus
, actieve
leidingtracering , passieve leidingtracering of
radiofrequentiemodus
.
• Frequentie – Toont heersende frequentie-instelling in
hertz of kilohertz.
Proximity
Tracing Line
Signal
Guidance Arrows
Signal Strength
Nabijheids-
Traceerlijn
signaal
Geleidingspijlen
Stroompsterkte/
Signaalsterkte
signaalhoek
Batterijniveau
Frequentie
Modus
Dradenkruis
Figuur 5: Displayelementen (actieve leidingtracering)
(kaartcentrum)
Diepte/
afstand
Actieve
In de modus actieve leidingtracering worden de volgende
weergavezone
elementen weergegeven op het display:
•
Nabijheidssignaal – Numerieke indicatie om aan te
geven hoe dicht de signaalbron zich bij de plaatsbepaler
bevindt. Toont een waarde van 1 tot 999. (Uitsluitend in
leidingtraceermodi)
•
Signaalsterkte – Sterkte van het signaal gedetecteerd
door de onderste alzijdig gerichte antenne.
•
Traceerlijn – De traceerlijn staat voor
de geschatte as van het gedetecteerde veld. Ze toont
gedetecteerde vervorming in het veld wanneer ze minder
scherp wordt weergegeven. (Zie pagina 103 voor informatie
over het instellen van de gevoeligheid en over het in- en
uitschakelen van de vervormingsrespons in de traceerlijn.)
•
Vervormingslijn – Als de normale
vervormingsrespons van de traceerlijn is inschakeld, wordt
er een tweede lijn getoond die het signaal van de bovenste
antennebol voorstelt. Door de twee lijnen te vergelijken,
kan de gebruiker de graad van vervorming in het signaal
schatten.
•
Geleidingspijlen – De geleidingspijlen dienen om
de gebruiker naar het centrum van het gedetecteerde veld te
leiden, door aan te geven of dat centrum meer naar rechts of
meer naar links ligt.

86
Ridge Tool Company
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
Displayelementen: passieve leidingtracering
Standaardfrequenties
De displayelementen in de passieve traceermodus zijn
Beschikbare frequenties in de standaardinstelling zijn onder
dezelfde als in de actieve traceermodus.
meer:
sondemodus
Displayelementen: Sondemodus
• 512 Hz
Leidingrichting
Actieve leidingtracering:
Signaal-
sterkte
Poolpictogram
• 128 Hz
Zoomring
• 1 kHz
• 8 kHz
0-lijn
Sondepictogram
• 33 kHz
Passieve leidingtracering:
Figuur 6: Displayelementen: sondemodus
e
• 50 Hz (9
)
In de sondemodus bevat het display verschillende elementen
• < 4 kHz
die uitsluitend dienen voor sondelokalisering.
•
| | Leidingrichting – geeft de geschatte richting van
Radiofrequentie
de sonde aan.
• 4 kHz—15 kHz (L)
•
Sondepictogram – verschijnt wanneer de plaats
• > 15 kHz (H)
waar van de sonde zich bevindt, wordt benaderd.
•
0-lijn – vertegenwoordigt de middellijn van het
veld van de sonde, loodrecht op de as van de polen.
•
Poolpictogram – vertegenwoordigt de plaats van
een van de twee polen van het dipoolveld van de
sonde.
•
Zoomring – verschijnt wanneer de plaatsbepaler
zich vlakbij een pool bevindt.
Het gebruik van deze functies wordt beschreven in
de hoofdstukken “Actieve leidingtracering”, “Passieve
leidingtracering” en “Sondelokalisering”.

Ridge Tool Company
87
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
Toetsenbord
Werkingstijd
Met alkalibatterijen bedraagt de werkingstijd ongeveer
Pijltje naar boven
Menu Navigatie/Signaalfocus/
12 tot 24 uur, afhankelijk van het geluidsvolume en hoe lang
Nabijheidsdrempelinstelling
de achtergrondverlichting brandt. Een andere factor die de
Selectietoets
werkingstijd beïnvloedt is de samenstelling van de batterij
Resetten van geluidssignaal/
Volumeregeltoets
(veel van de nieuwe krachtige batterijen, zoals de “Duracell
Selecteren van menuoptie
Menutoets
®
ULTRA”, gaan 10%-20% langer mee dan conventionele
alkalibatterijen in veeleisende toepassingen). Gebruik bij
lagere temperaturen heeft ook een negatieve invloed op de
Lichtsensor
levensduur van de batterijen.
Aan/uit-toets
Om energie te besparen, wordt de SR-20 automatisch
Frequentietoets
uit
geschakeld na 1 uur zonder het indrukken van een
Pijltje naar beneden
toets. Schakel het instrument gewoon weer in om het te
Menu Navigatie/Signaalfocus/
gebruiken.
Nabijheidsdrempelinstelling
Waarschuwing voor bijna lege batterij
Figuur 7: Toetsenbord
Wanneer de batterijen bijna leeg zijn, verschijnt er regelmatig
• Aan/uit-toets – schakelt de SR-20 in.
een batterijpictogram
in de kaartzone op het scherm.
•
Pijltjestoetsen omhoog en omlaag – gebruikt om de
opties van een menu te overlopen.
• Signaalfocus – indien actief wijzigen de
pijltjestoetsen de signaalfocusinstelling (hoger - lager).
Wanneer deze toetsen lang worden ingedrukt (langer dan ½
seconde) wordt de nabijheidsdrempel ingesteld, terwijl
bij een korte druk de signaalfocus wordt ingesteld.
•
Selectietoets – gebruikt om een geselecteerde optie in
een menu te bevestigen; bij normale bediening gebruikt om
Figuur 8: Waarschuwing voor bijna lege batterij
een gemeten diepte te forceren en de audiotoon opnieuw te
centreren.
Net voor de complete uitschakeling vindt er een
ononderbreekbare uitschakelsequentie plaats. Er weerklinkt
•
Menutoets – Gebruikt om een “boomdiagram”
een lange zoemtoon wanneer de uitschakelsequentie van de
van keuzen weer te geven, zoals frequentieselecties,
SR-20 op het punt staat te worden gestart.
schermelementkeuzen, helderheid en contrast, en om de
standaardinstellingen te herstellen. In een menu gaat u met
OPMERKING: De spanning van herlaadbare batterijen
deze toets één niveau naar boven.
kan soms zo snel dalen dat het toestel gewoon wordt
•
Volumeregeltoets – om het volume te verhogen of te
uitgeschakeld. Het toestel wordt uitgeschakeld en vervolgens
verlagen.
herstart. Vervang de batterijen en schakel het toestel weer
in.
• Frequentietoets – gebruikt om de gebruiksfrequentie
van de SR-20 te selecteren uit de reeks Checked-Active
frequenties. De lijst van frequenties waarvan de status werd
ingesteld op Checked-Active kunnen worden gewijzigd
via de menutoets. Frequenties werden ingedeeld in vier
reeksen: sondefrequenties (
), leidingtraceerfrequenties
(
), stroomfrequenties ( ) en radiofrequenties ( ). Bij
iedere druk wordt er overgegaan naar de volgende Checked-
Active frequentie.
• Lichtsensor – in automatische modus regelt de lichtsensor
wanneer de achtergrondverlichting wordt in- en
uitgeschakeld op basis van het omgevingslicht.

88
Ridge Tool Company
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
Starten
Frequenties activeren
Er kunnen frequenties worden gekozen voor de reeks
Na het indrukken van de voedingstoets op het
Checked-Active frequenties, zodat ze beschikbaar zijn onder
toetsenbord verschijnt het RIDGID®-logo en wordt het
softwareversienummer links op het display weergegeven.
de frequentietoets
.
Iedere frequentie wordt geactiveerd door ze te selecteren uit
de lijst in het hoofdmenu (zie guur 13). Frequenties worden
gegroepeerd per categorie:
S
onde
Actieve leidingtracering
Passieve leidingtracering
Radio
Figuur 9: Opstartscherm
1. Druk op de menutoets :
Instelling
Wanneer de SR-20 eenmaal is ingeschakeld, bestaat de
volgende stap in het instellen van de frequenties die
overeenkomen met de te lokaliseren zender of leiding.
Checked-Active frequenties werden reeds geselecteerd
voor gebruik en verschijnen achtereenvolgens wanneer
de frequentietoets meerdere malen worden ingedrukt.
(Bijvoorbeeld, de leidingtraceerfrequentie van 33 Hz is
beschikbaar onder de frequentietoets.)
Figuur 12: Menutoets
Het hoofdmenuscherm wordt dan geactiveerd:
Figuur 10: Frequentietoets
Figuur 13: Hoofdmenu
Figuur 11: Leidingtraceerfrequentie
Geselecteerd met frequentietoets

Ridge Tool Company
89
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
2. Selecteer de gewenste frequentie met behulp
van de pijltjestoetsen (omhoog/omlaag) (guur
14). In dit voorbeeld wordt een frequentie van
128 Hz geactiveerd.
Figuur 17: Menutoets
Het hoofdmenu toont al de voor activering beschikbare
frequenties. Voor informatie over het toevoegen van
bijkomende frequenties aan het hoofdmenu, zodat ze
Figuur 14: highlighten van een
k
unnen worden gekozen voor activering, zie “Frequentie-
gewenste frequentie (128 Hz)
keuzecontrole” op pagina 104.
3. Druk op de selectietoets
(hieronder getoond)
om het vakje aan te vinken voor elke frequentie die u
Geluiden van de SR-20
wenst te gebruiken.
Het geluidsniveau wordt bepaald door de nabijheid van het
doel. Hoe dichter het doel, hoe hoger het toonhoogte. Een
stijgende toonhoogte wijst op een sterker wordend signaal.
In de actieve of de passieve leidingtraceermodus vertoont
het geluid één doorlopende curve zonder te stijgen of de
dalen.
Wanneer er geen sprake is van vervorming maakt de
SR-20 een helder zingend geluid wanneer hij zich links
van het gedetecteerde veld bevindt. Daar wordt een licht
klikgeluid aan toegevoegd wanneer hij zich rechts van het
Figuur 15: Selectietoets
gedetecteerde veld bevindt. Wanneer er vervorming wordt
gedetecteerd, is er een geluid hoorbaar dat gelijkt op het
storingsgeluid van een AM-radio-uitzending, dat sterker
wordt naarmate de graad van vervorming toeneemt. Wanneer
de vervormingsresponsfunctie wordt uitgeschakeld, valt het
storingsgeluid weg.
In sondemodus zal de toonhoogte van het geluid opwaarts
“ratelen”. Dat wil zeggen, ze zal stijgen en vervolgens weer
dalen bij het benaderen van de sonde. Wanneer het toestel
van de sonde weg wordt bewogen, daalt de toonhoogte van
het geluid en behoudt het die toonhoogte zolang het toestel
Figuur 16: Gewenste frequentie aangevinkt
van de sonde weg wordt bewogen.
4. De frequenties die werden geselecteerd voor gebruik
Indien gewenst kunt u het geluid terugbrengen tot een
hebben een vinkje in het vakje ernaast.
gemiddelde toonhoogte (in om het even welke modus) door
tijdens de werking op de selectietoets te drukken.
5.
Druk opnieuw op de Menutoets
om de keuze te
aanvaarden en het menu te verlaten.

90
Ridge Tool Company
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
Belangrijke begrippen in verband met het gebruik
dezelfde waarde als die van de zender, met behulp
van de frequentietoets. Ga na of de frequentie een
van de SR-20
leidingtraceerpictogram weergeeft.
SIGNAALSTERKTE staat voor de sterkte van het veld dat
Rechtstreekse aansluiting: De zender wordt aan de
wordt gedetecteerd door de onderste antennebol van de SR-
doelgeleider bevestigd door middel van een rechtstreekse
20, die wiskundig wordt omgezet om schaalbaarheidsredenen.
metaal-op-metaalverbinding ter hoogte van een
In een helder en onvervormd veld kunt u lokaliseren op basis
toegangspunt, zoals een klep, een meter of een ander punt.
van de signaalsterkte alleen.
Belangrijk: de verbinding tussen de zender en de geleider
NABIJHEIDSSIGNAAL weerspiegelt de nabijheid van de
moet een zuivere, stevige verbinding zijn. De zender
plaatsbepaler tot de doelleiding; hoe dichter de plaatsbepaler
wordt ook aangesloten op een aardpin die een krachtig
het centrum van het gedetecteerde veld nadert, hoe hoger
open pad naar de aarde verschaft. Belangrijk: een zwakke
het nabijheidssignaalgetal wordt. Het nabijheidssignaal
aardaansluiting is de meest voorkomende oorzaak van een
wordt berekend op basis van de verhouding tussen de
slechte traceerkring. Zorg ervoor dat de zender degelijk
signalen ontvangen door de onderste en bovenste antenne,
geaard is en voldoende blootgesteld is aan de grond om
aangepast voor schaalbaarheidsredenen.
stroom door de kring te laten vloeien.
VERVORMING is de graad waarmee de vorm van het
Inductieve klem: de zender wordt verbonden met een
gedetecteerde veld afwijkt van de eenvoudige cirkelvorm
inductieve klem die vervolgens op een buis of kabel wordt
van een ideaal magnetische veld veroorzaakt door stroom
geplaatst. De zender bekrachtigt de klem, die op haar beurt
in een lange geleider. In geval van meerdere velden wordt
een stroom in de geleider veroorzaakt.
het gedetecteerd veld uit vorm geduwd of getrokken en
Inductieve modus: de zender wordt boven de geleider
meten de verschillende antennes verschillende veldsterkten.
geplaatst, in een rechte hoek. Er is geen rechtstreekse
Vervorming wordt weerspiegeld door het feit dat de
verbinding; de inwendige wikkelingen van de zender
traceerlijn onscherp wordt op het display.
genereren en krachtig veld doorheen de aarde dat een
GELEIDINGSPIJLEN worden aangestuurd door de signalen
stroom teweegbrengt in de betreende ondergrondse
ontvangen door de zijantennes van de SR-20. Wanneer de
geleider. Belangrijk: als de zender zich te dicht bij de
door deze zijantennes gedetecteerde veldsignalen gelijk
SR-20 bevindt in deze modus, kan er “luchtkoppeling”
zijn, worden de pijlen gecentreerd. Als een van beide een
ontstaan, wat betekent dat de plaatsbepaler op het veld
sterker veldsignaal ontvangt dan de andere, wijzen de pijlen
van de zender registreert in plaats van op dat van de
naar het waarschijnlijke midden van de doelgeleider.
doelgeleider.
Traceren van leidingen met de
SR-20
Actieve leidingtracering
Bij actieve leidingtracering worden de ondergrondse
leidingen bekrachtigd met een zender voor plaatsbepaling.
Figuur 18: leidingtraceerfrequentie
Plaatsbepalingszenders bekrachtigen leidingen door
geselecteerd met de frequentietoets
ze er rechtstreeks op aan te sluiten met klemmen, door
rechtstreeks het signaal teweeg te brengen met behulp van
(dit scherm knippert eventjes wanneer er een
een klem, of door het signaal teweeg te brengen met behulp
nieuwe frequentie wordt gekozen)
van in de zender ingebouwde inductiespoelen.
2.
Observeer het nabijheidssignaal om na te gaan of
de ontvanger het uitgezonden signaal ontvangt.
WAARSCHUWING: sluit de aardkabel en de
Boven de leiding moet het nabijheidssignaal pieken
elektriciteitskabel van de zender aan alvorens de zender in te
en langs weerszijden ernaast moet het dalen.
schakelen, om elektrische schokken te voorkomen.
3.
Tijdens het opsporen wordt de loop van de buis
1. Bekrachtig de doelgeleider volgens de instructies
of kabel op het scherm weergegeven met 2 volle
van de fabrikant van de zender. Selecteer de
lijnen. De traceerlijn is een duidelijke enkelvoudige
zenderfrequentie. Zet de frequentie op de SR-20 op

Ridge Tool Company
91
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
lijn wanneer het gedetecteerde veld geen vervorming
5. Noteer dat een onvervormde lijn altijd eerder scherp
vertoont.
dan onscherp zal zijn op het display, en dat het
begeleidende geluid geen storing zal vertonen.
6. Het vertrouwen in de accuraatheid van een
lokalisering kan worden verhoogd door het
nabijheidssignaal (en/of de signaalsterkte) te
maximaliseren, door de geleidingspijlen uit te
Traceerlijn
balanceren en door de traceerlijn op het scherm
te centreren. Bevestig een lokalisering door te
controleren of de gemeten diepte stabiel en redelijk
is. (Zie pagina 93.)
Figuur 19: traceerlijn met weinig vervorming
4. Wanneer andere velden op een of andere manier
voor interferentie zorgen, zal de door die velden
veroorzaakte vervorming worden weerspiegeld
door het onscherp worden van de traceerlijn. Dat
Traceerlijn
wijst de gebruiker erop dat de schijnbare as van
de leiding beïnvloed kan zijn door andere velden,
en een zorgvuldige analyse vereist. Hoe meer het
gedetecteerde veld vervormd is, hoe breder de “mist”
rondom de traceerlijn zal zijn.
Figuur 21: plaatsbepaling met grote waarschijnlijkheid
De traceerlijn heeft drie belangrijke functies. Ze geeft
de plaats en de richting aan van het opgespoorde
WAARSCHUWING: Kijk uit voor signaalinterferentie die
signaal. Ze weerspiegelt veranderingen in de richting
tot onnauwkeurige aezingen kan leiden. De traceerlijn
van de doelleiding – bijvoorbeeld wanneer de leiding
geeft de positie van de ondergrondse leiding alleen
een bocht maakt. En ze helpt bij het herkennen van
maar correct weer als het veld ONVERVORMD is. Baseer
signaalvervorming. Dat doet ze door onscherp te
een plaatsbepaling dan ook NIET uitsluitend op de
worden wanneer de vervorming toeneemt.
traceerlijn.
Contracheck de plaatsbepaling altijd door u ervan te
vergewissen dat:
•
de traceerlijn weinig of geen vervormingsrespons
vertoont (onscherpte).
Traceerlijn
•
het nabijheidssignaal en de signaalsterkte pieken
wanneer de traceerlijn door het kaartmidden loopt.
•
de gemeten diepte voldoende toeneemt wanneer
het toestel omhoog wordt bewogen en de traceerlijn
Figuur 20: traceerlijn met veel vervorming
en de traceerlijn correct uitgelijnd blijft.
Gebruik de geleidingspijlen, het nabijheidsnummer,
Aezingen van gemeten diepten moeten worden
de signaalsterkte en de traceerlijn als leidraden bij de
beschouwd als schattingen, en de werkelijke diepten
leidingopsporing. Deze gegevens worden gegenereerd
moeten los daarvan worden gecontroleerd door het
op basis van afzonderlijke signaaleigenschappen om de
maken van gaten of andere middelen alvorens het graven
gebruiker te helpen bij het bepalen van de kwaliteit van de
aan te vatten.
lokalisering. Een door een leiding uitgezonden onvervormd
signaal is het sterkst vlak boven die leiding. (Opmerking:
Zoals steeds bestaat de enige manier om zekerheid te
in tegenstelling tot de signaaltraceerlijnen vereisen de
hebben over de positie van een leiding erin de leiding fysisch
geleidingspijlen dat de gebruiker de plaatsbepaler zo oriënteert
bloot te leggen. De accuraatheid van de positiebepaling en
da
t de geleidingspijlen 90 graden naar de signaaltraceerlijn
dieptemeting neemt toe naarmate de onderste antennebol
wijzen. (Zie guur 21).
van de SR-20 dichter bij de doelleiding wordt gehouden.
Door de gemeten diepte en de bepaalde positie tijdens

92
Ridge Tool Company
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
het graafproces regelmatig opnieuw te controleren kunt
a)
Controleer de zender om na te gaan of hij correct
u schade aan de leiding voorkomen en kunt u soms extra
werkt en naar behoren werd geaard. Een goede
leidingsignalen opvangen die u niet opmerkte vóór het
aansluiting en een goede aarding elemineren
graven.
problemen met een lage stroomsterkte.
b
) Test de kring door de onderste antenne naar een
Bij het traceren van leidingen is het belangrijk eraan te
van de draden van de zender te wijzen.
denken dat T-stukken, bochten, andere geleiders in de buurt
en metalen massa’s in de buurt een veld kunnen vervormen,
c)
Ga na of de SR-20 en de zender met dezelfde
waardoor de gegevens zeer nauwkeurig moeten worden
frequentie werken.
onderzocht om het werkelijke tracé van de betreende
d)
Probeer verschillende frequenties, beginnend bij
leiding te bepalen.
de laagste, tot het signaal betrouwbaar kan worden
ontvangen. Gebruik maken van lagere frequenties
Zie hieronder voor tips voor het verbeteren van het signaal.
kan overvloeiproblemen verhelpen.
Het omcirkelen van de laatste plaats van een duidelijk signaal
e)
Verplaats de aardaansluiting voor een betere kring.
op een afstand van ongeveer 6,5 m kan duidelijk maken of de
Zorg ervoor dat er voldoende contact is (aardingspin
vervorming afkomstig is van een lokale bocht of een lokaal
diep genoeg inslaan) vooral in droge bodems.
T-stuk in de leiding, waardoor de gebruiker het leidingtracé
f
) In zeer droge grond kunt u de kring verbeteren door
opnieuw kan oppikken.
de grond rondom de aardingspin nat te maken.
Als het signaal duidelijk is, zal de SR-20 vaak een rechte
Denk eraan dat het vocht zich zal verspreiden en
signaallijn met zeer weinig vervorming weergeven tot aan
verdampen, waardoor de kwaliteit van de kring na
een bocht van 90 graden, een lijn met een beetje vervorming
een tijdje zal afnemen.
ter hoogte van de bocht, en vervolgens weer een helder
•
Een andere manier om vervormde signalen te
signaal achter de bocht. Het is dus zeer duidelijk wanneer de
detecteren, is door gebruik te maken van de
leiding een bocht maakt.
numerieke signaalhoekindicator.
B
eweeg de SR-20 verticaal naar beide zijden van de
Bedieningstips voor actieve leidingtracering
getraceerde lijn tot de numerieke signaalhoekindicator
45
graden weergeeft. Zorg ervoor dat u de onderste
• De SR-20 identiceert vervormde velden zeer
alzijdiggerichte antennebol daarbij op dezelfde hoogte
snel. Wanneer de geleidingspijlen op het scherm
houdt, en de mast van de plaatsbepaler verticaal. Als er
gecentreerd zijn en de traceerlijn niet gecentreerd
weinig of geen vervorming is, moet de getraceerde lijn
is (of wanneer het nabijheidssignaalgetal en de
zich in het midden bevinden en moet de afstand tot ieder
signaalsterkte niet pieken), creëert de vervorming
45°-punt ongeveer gelijk zijn langs weerszijden. Als het
een complex, niet-cirkelvormig veld.
signaal onvervormd is, is de afstand van het lijnmidden
• Om de traceerkring te verbeteren:
tot het 45°-punt ongeveer gelijk aan de diepte.
a) Probeer het eens met een lagere frequentie.
Een andere variant van deze techniek bestaat erin
b) Plaats de aardstaaf verder uit de buurt van
over dezelfde afstand naar rechts en naar links van de
de te traceren leiding. Gebruik een groter
getr
aceerde lijn te bewegen, bijvoorbeeld 60 cm, en na
aardcontactoppervlak (bijv. het blad van een
te gaan of de signaalsterkteaezingen gelijk zijn.
spade).
c)
Zorg ervoor dat de leiding niet verbonden is met
een andere leiding. (Maak gemeenschappelijke
verbindingen slechts los als dat veilig kan).
d)
Verplaats de zender naar een ander punt op de
leiding, indien mogelijk.
• Als de traceerlijn maar niet centraal op het scherm wil
gaan staan of als ze onregelmatig over het scherm
beweeg, kan dat betekenen dat de SR-20 geen zuiver
signaal ontvangt. Onder deze omstandigheden
kunnen de gemeten diepte en het nabijheidssignaal
ook onstabiel zijn.

Ridge Tool Company
93
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
Als die omstandigheden niet of niet allemaal kloppen, dient
= zelfde afstand
u scherp te letten op de maximale signaalsterkte.
In het algemeen geldt dat wanneer de SR-20 wordt gebruikt
in een zone boven de doelleiding binnen een aftastzone van
ongeveer twee “diepten” van de leiding, de kaart bruikbaar
en accuraat zal zijn. Houd daar rekening mee wanneer u de
kaart gebruikt indien het doel of de leiding heel ondiep zit.
De breedte van het bruikbare zoekgebied op de kaart kan
Aarding
klein zijn als de leiding uiterst ondiep zit.
Meten van diepte (leidingtraceermodi)
Bekrachtigde buis
De SR-20 meet diepte door de sterkte van het signaal in
de onderste antenne te vergelijken met dat in de bovenste
antenne.
Gemeten diepte wordt correct gemeten in een onvervormd
veld wanneer de onderste antenne precies boven de
signaalbron de grond raakt en de antennemast verticaal
Figuur 22: controleren op vervorming
staat.
1.
Om de diepte te meten zet u de plaatsbepaler op de
• Tijdens het traceren moeten het nabijheidssignaal
grond, precies boven de sonde of de leiding.
en de signaalsterkte pieken, en moet de gemeten
diepte het geringst zijn op dezelfde plaats als waar de
2.
Gemeten diepte wordt weergegeven in de
geleidingspijlen worden gecentreerd op het display. Als
linkerbenedenhoek.
dat niet het geval is, kan dat wijzen op een bocht in de
leiding of op de aanwezigheid van gekoppelde signalen.
3.
Een gemeten diepteaezing kan worden geforceerd
•
Hogere frequenties vloeien gemakkelijker uit naar
door op de selectietoets te drukken.
aanliggende leidingen maar kunnen nodig zijn om over
4.
De gemeten diepte zal slechts accuraat zijn wanneer
stroomstoringen in traceerdraden te springen of om over
het signaal onvervormd is en de antennemast
isolatiekoppelstukken heen te gaan. Als de leiding niet
verticaal wordt gehouden.
geaard is aan het verste uiteinde, zijn hoge frequenties
misschien de enige manier om de leiding traceerbaar te
De consistentie van de gemeten diepteaezing kan worden
maken.
getest door de SR-20 over een gekende afstand (bijvoorbeeld
•
Wanneer u de zender inductief gebruikt, dient u de
33 cm) omhoog te bewegen en na te gaan of de gemeten
lokalisering op een afstand van ongeveer 10 m te
diepte-indicator met dezelfde afstand toeneemt. Een lichte
beginnen om een “directe koppeling” te voorkomen (ook
variatie is aanvaardbaar, maar als de gemeten diepte niet
wel “luchtkoppeling” genoemd).
verandert of te veel verandert, wijst dat op een “vervormd”
veld of op een zeer zwakke stroom in de leiding.
•
Tijdens het traceren werkt de kaartweergave het best
onder de volgende voorwaarden:
OPMERKING: Door de selectietoets ingedrukt te houden in
1.
De leiding is waterpas
de actieve en de passieve leidingtraceermodus, forceert u een
gemeten diepteaezing en schakelt u de signaalhoekindicator
2. De SR-20-plaatsbepaler bevindt zich boven het niveau
om op stroom. Als het geluid op aan werd ingesteld, zal ook
van de leiding
de audiotoon opnieuw worden gecentreerd.
3.
De SR-20-antennemast wordt ongeveer verticaal
gehouden
Stroom- en signaalhoekaezing
De stroomsterkte (mA) en signaalhoekindicator ( )
in de rechterbovenhoek van het scherm geven de op
de getraceerde leiding gedetecteerde stroom weer, in
milliampère, wanneer de berekende hoek ten opzichte van

94
Ridge Tool Company
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
het centrum van het gedetecteerde veld kleiner is dan 35°
en de SR-20 het door de geleidingspijlen gedetecteerde
centrum van het veld kruist.
Wanneer het toestel door het centrum van het veld beweegt,
wordt de stroomsterkteaezing “vergrendeld” (in het
display gehouden) tot de geleidingspijlen weer omkeren,
op welk punt het vergrendelde display wordt bijgewerkt.
De bijwerkings- en vergrendelcyclus doet zich voor telkens
wanneer de geleidingspijlen worden omgekeerd.
Wanneer de hoek ten opzichte van het centrum groter is dan
35°, komt de signaalhoekindicator opnieuw in de plaats van
de stroomindicator, en toont het display de berekende hoek
ten opzichte van het centrum van het gedetecteerde veld.
Clipping (traceermodi)
Soms zal het signaal zo sterk zijn dat de ontvanger niet in
staat is het volledige signaal te verwerken, een toestand die
wordt aangeduid met de term “clipping”. Wanneer dat het
geval is, verschijnt het waarschuwingssymbool
op
het scherm. Dit betekent dat het signaal bijzonder sterk is.
Als clipping blijft aanhouden, kunt u dat verhelpen door de
afstand tussen de antennes en de doelleiding te vergroten
OF door de sterkte van de stroom van de zender te verlagen.
OPMERKING: Gemeten diepteweergave is onmogelijk onder
clipping-omstandigheden.

Ridge Tool Company
95
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
Stroomsterkte
Stroomsterkte Signaalhoek
Figuur 23: schermweergave in verschillende locaties (leidingtracering)

96
Ridge Tool Company
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
Passieve leidingtracering
uitgebalanceerde hoogspanningsverdeelsystemen is
het mogelijk dat het 5x-veelvoud beter werkt.
In de passieve modus zoekt de SR-20 naar elektromagnetische
De frequentie-instellingen 100 Hz (in 50 Hz-landen)
“ruis” die op een of andere manier zijn weg heeft gevonden
en 120 Hz (in 60 Hz-landen) zijn vooral nuttig voor
naar een ondergrondse leiding.
buisleidingen die werden uitgerust met kathodische
Elektromagnetische signalen kunnen op verschillende
beveiliging die gebruik maakt van gelijkrichters.
manieren terecht komen op ondergrondse leidingen.
Net als bij actieve leidingtracering zal de traceerlijn de
De meest voorkomende manier is via een rechtstreekse
vervorming in het gedetecteerde veld weerspiegelen
verbinding met een signaalbron. Alle werkende elektronische
door er onscherp of wazig uit te zien in verhouding tot de
toestellen die zijn aangesloten op een AC-voeding geven
vervormingsgraad. Deze “vervormingsrespons” is nuttig
een bepaalde hoeveelheid elektronische “ruis” terug aan de
om te herkennen wanneer het gedetecteerde veld wordt
stroomleidingen waar ze op zijn aangesloten.
vervormd door andere velden van metalen voorwerpen in
I
n bepaalde gebieden bijvoorbeeld fungeren onder-
de buurt.
grondse leidingen als antennes voor hoogvermogen-,
3.
Er zijn ook twee bijkomende radio-
lagefrequentieradio-uitzendingen (voor onderzeese
navigatie- en communicatiesignalen in het Verenigd
frequentiebanden
om lijnen passief te helpen
Koninkrijk bijvoorbeeld) en die signalen stralen ze terug. Die
opsporen. Dat zijn:
teruggestraalde signalen kunnen bijzonder nuttig zijn voor
plaatsbepaling.
• 4kHz tot 15kHz (LF)
Kortom, er kunnen op verschillende manieren frequenties
• > 15kHz (HF)
terechtkomen op ondergrondse leidingen, en die frequenties
De radiofrequentie- en <4 kHz-banden kunnen helpen
kunnen passief worden opgepikt, als de velden sterk genoeg
bij het onderscheiden in een omgeving met veel ruis. Ze
zijn.
kunnen ook nuttig zijn bij het blind zoeken naar leidingen.
1.
Selecteer een passieve-leidingtraceerfrequentie
Bij het zoeken in een ruim gebied waarbij de plaats van de
doelen niet gekend is, bestaat één bruikbare aanpak erin
(pictogram
of ).
meerdere frequenties voor gebruik te selecteren en het
gebied achtereenvolgens met een aantal frequenties af te
zoeken en uit te kijken naar betekenisvolle signalen.
Over het algemeen is actieve leidingtracering met
rechtstreekse verbinding betrouwbaarder dan passieve
leidingtracering.
WAARSCHUWING: Bij passieve leidingtracering, of
wanneer de signalen uiterst zwak zijn, zal de gemeten
diepte meestal te DIEP zijn en kan de werkelijke diepte VEEL
9e
Figuur 24: 60
Hz passieve-traceerfrequentie
geringer zijn.
2. De SR-20 heeft meerdere passieve-
l
eidingtraceerfrequentie-instellingen Stroom-
Bedieningstips voor passieve leidingtracering
frequenties (geïdenticeerd met het stroompictogram
) worden gebruikt voor het lokaliseren van
1. Als u naar een gekende leiding zoekt met de passieve
signalen die worden gegenereerd ten gevolge van
leidingtraceermethode, dient u de beste frequentie
krachtoverbrengingen, gewoonlijk 50 of 60 Hz.
te gebruiken voor de leiding in kwestie. Dat kan
Om de eecten van inherente ruis van lijnbelasting
bijvoorbeeld 50 Hz (1) zijn voor een stroomleiding, of
of naburige apparaten te beperken, kan de SR-
het kan blijken dat 50 Hz (9) een meer betrouwbare
20 worden ingesteld voor het lokaliseren van
respons genereert op een bepaalde leiding.
verschillende veelvouden of harmonischen van de
50/60 Hz-basisfrequentie tot 4.000 Hz.
2. Bij het zoeken naar een kathodebeveiligde buis in
passieve modus, dient u hogere frequenties (hoger
Het 9x-veelvoud is de meest gebruikte instelling
dan 4 kHz) te gebruiken om harmonischen op te
voor het lokaliseren van een 50/60 Hz-signaal. In
pikken.

Ridge Tool Company
97
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
3. Denk eraan dat buizen stromen kunnen voeren die
worden gedetecteerd bij een passieve tracering,
net als kabels; de enige garantie voor een correcte
lokalisering bestaat erin de leiding bloot te leggen.
4.
Over het algemeen is passieve leidingtracering minder
betrouwbaar dan actieve leidingtracering omdat
actieve leidingtracering de positieve identicatie van
het signaal van de zender biedt.
5.
Vooral bij passieve leidingtracering geldt dat weten
Figuur 25: het dipoolveld van de aarde
dat je iets gevonden hebt niet hetzelfde is als
In het veld van de sonde detecteert de SR-20 de punten aan
weten wat je gevonden hebt. Het is belangrijk al de
beide uiteinden waar de veldlijnen naar beneden buigen naar
beschikbare indicatoren te gebruiken, zoals gemeten
de verticale, en hij markeert die punten op de kaartweergave
diepte, Signaalsterkte, enz., om de lokalisering te
met een “pool”-pictogram (
). De SR-20 toont ook een lijn op
bevestigen. Als het mogelijk is een gedeelte van een
90 graden t.o.v. de sonde, gecentreerd tussen de polen, die
passief gelokaliseerde kabel te vinden, kan hij worden
de “0-lijn” wordt genoemd en kan worden vergeleken met de
bekrachtigd met een zender om vervolgens actief te
evenaar op een wereldkaart, als je de planeet zijdelings zou
worden getraceerd.
bekijken (zie guur 25).
6.
Terwijl passieve leidingtracering meestal
Noteer dat het signaal stabiel blijft ongeacht de oriëntatie,
wordt gebruikt op 50/60 Hz-stroomleidingen,
dankzij de alzijdiggerichte antennes van de SR-20. Dat
kunnen andere kabels zoals telefoonleidingen,
betekent dat het signaal gelijkmatig zal toenemen bij het
kabeltelevisieleidingen, enz. worden bekrachtigd door
benaderen van de sonde, en gelijkmatig zal afnemen bij het
vluchtige radiofrequenties in de regio en daardoor
wegbewegen van de sonde.
ook zichtbaar zijn bij passieve leidingtraceringen.
OPMERKING: een pool bevindt zich daar waar de veldlijnen
verticaal worden. De 0-lijn bevindt zich waar de veldlijnen
Sonde-opsporing
horizontaal zijn.
De SR-20 kan worden gebruikt voor het lokaliseren van het
signaal van een sonde (zender).
Pool
Pool
BELANGRIJK! Signaalsterkte is de hoofdfactor bij het
bepalen van de positie van de sonde. Zorg ervoor dat u de
0-lijn
signaalsterkte laat pieken alvorens een zone te markeren
voor graafwerken.
In wat volgt wordt ervan uitgegaan dat de sonde zich in een
horizontale buis bevindt, dat de grond ongeveer waterpas is
en dat de SR-20 wordt vastgehouden met de antennemast
verticaal.
Het veld van een sonde vertoont een andere vorm dan het
cirkelvormige veld rondom een lange geleider zoals een buis
Figuur 26: dipoolveld
of een kabel. Het is een dipoolveld zoals het veld rondom de
aarde, met een noordpool en een zuidpool.
Doe het volgende alvorens een sonde te lokaliseren:
•
Activeer de sonde alvorens ze in de leiding te steken.
Selecteer dezelfde sondefrequentie op de SR-20 en
ga na of hij het signaal ontvangt.
Nadat de sonde de buis in werd gestuurd, gaat u naar
de vermoede sondelocatie. Als u de richting van de buis
helemaal niet kent, duwt u de sonde best niet de ver in de
leiding (5 m van de ingang is een goed uitgangspunt).

98
Ridge Tool Company
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
Lokaliseringsmethoden
u het instrument weg van het maximumpunt loodrecht
op de stippellijn (0-lijn) tot er een verschijnt. Centreer het
Het lokaliseren van een sonde gebeurt in drie belangrijke
instrument boven de pool.
hoofdstappen. De eerste stap bestaat in het lokaliseren
Waar de polen verschijnen hangt af van de diepte van de
van de sonde. De twee stap bestaat in het uiterst
sonde. Hoe dieper de sonde, hoe verder ze van de polen
nauwkeurig lokaliseren van de sonde. De derde stap
verwijderd zal zijn.
bestaat in het veriëren van zijn locatie.
De stippellijn stelt de 0-lijn van de sonde voor. Als de sonde
Stap 1: lokaliseer van de sonde
niet gekanteld is, zal de 0-lijn de sonde doorsnijden bij
maximale signaalsterkte en minimum gemeten diepte.
• Houd de SR-20 zo dat de antennemast naar buiten
wijst. Beweeg de antenne heen en weer en luister
OPMERKING: wanneer de plaatsbepaler zich boven de 0-
naar het geluid. Dat zal het hoogst zijn wanneer de
lijn bevindt, betekent dat nog niet dat hij zich boven de
antennemast in de richting van de sonde wijst.
sonde bevindt. Verieer de plaatsbepaling altijd door de
signaalsterkte te maximaliseren en beide polen te markeren.
• Laat de SR-20 zakken tot zijn normale gebruikspositie
(antennemast verticaal) en wandel in de richting
•
Markeer de eerst gevonden poollocatie met een rode
van de sonde. Naarmate u de sonde nadert, zal de
driehoekige poolmarkering. Na het centreren op de
signaalsterkte toenemen evenals het volume en de
pool geeft een dubbele-lijnindicator weer hoe de
hoogte van het geluid. Gebruik de signaalsterkte en
sonde onder de grond ligt, en in de meeste gevallen
het geluid om het signaal te maximaliseren.
ook in welke richting de leiding ongeveer loopt.
•
Maximaliseren van de signaalsterkte. Wanneer de
•
Wanneer de plaatsbepaler dicht bij een pool komt,
signaalsterkte haar hoogste punt lijkt te hebben
verschijnt er een zoomring gecentreerd op de pool.
bereikt, plaatst u de SR-20 vlakbij de grond boven het
punt waar het signaal het sterkst is. Houd de ontvanger
•
De tweede pool bevindt zich ongeveer even ver van
op een constante hoogte boven de grond aangezien
de sonde in de tegenovergestelde richting. Lokaliseer
afstand een invloed heeft op de signaalsterkte.
hem op dezelfde manier en markeer hem met een
rode driehoekige markering.
•
Noteer de signaalsterkte en beweeg het toestel in alle
richtingen weg van het hoogste punt om na te gaan
•
Als de sonde horizontaal ligt, moeten de drie
of de signaalsterkte aanzienlijk daalt langs alle kanten.
markeringen op één lijn liggen en moeten de rode
Markeer het punt met een gele sondemarkering.
markeringen zich op dezelfde afstand van de gele
sondemarkering bevinden. Als dat niet het geval
is, kan dat wijzen op een gekantelde sonde. (Zie
“Gekantelde sonde” pagina 16). Het is gewoonlijk zo
dat de sonde zich op de lijn tussen de twee polen
bevindt, tenzij in geval van extreme vervorming.
Stap 3: Veriëren van de plaatsbepaling
• Het is belangrijk de locatie van de sonde te veriëren
door de informatie van de ontvanger te contrachecken
Figuur 27: polen en 0-lijn van een sonde
en de signaalsterkte te laten pieken. Beweeg de SR-20
Wanneer er bij het naderen een stabiele 0-lijn op het scherm
in alle richtingen weg van de maximumsignaalsterkte
verschijnt, volgt u die in de richting van een toenemende
om na te gaan of het signaal overal daalt. Beweeg
signaalsterkte om de sonde te lokaliseren.
het instrument ver genoeg weg om een signicante
daling waar te nemen in iedere richting.
Stap 2: precies lokaliseren van de sonde
De polen moeten verschijnen langs weerszijden van
het maximumsignaalpunt, op gelijke afstand wanneer de
sonde horizontaal ligt. Wanneer ze niet zichtbaar zijn op het
scherm in het punt van de maximumsignaalsterkte, beweegt

Ridge Tool Company
99
Tools For The Professional
TM
seekTech sR-20
te lokaliseren bestaat erin de signaalsterkte te maximaliseren
en vervolgens te controleren of het signaal daalt wanneer
de ontvanger in alle richtingen van dat punt wordt
wegbewogen.
Diepte meten (sondemodus)
De SR-20 meet diepte door de sterkte van het signaal in
de onderste antenne te vergelijken met dat in de bovenste
Figuur 28: sondelokalisering: 0-lijn
antenne. De gemeten diepte is een geschatte waarde; ze zal
meestal de fysische diepte weerspiegelen wanneer de mast
• Dubbelcheck de beide poollocaties.
verticaal wordt gehouden en de onderste antenne de grond
raakt net boven de signaalbron, in de veronderstelling dat er
• Ga na of de Gemente Diepteaezing in het punt van
geen sprake is van vervorming.
de maximumsignaalsterkte redelijk en coherent is.
Als ze te diep of te ondiep lijkt, dient u opnieuw na te
1. Om de diepte te meten zet u de plaatsbepaler op de
gaan of de maximale signaalsterkte zich wel degelijk
grond, precies boven de sonde of de leiding.
op de punt situeert.
2.
De gemeten diepte wordt aangegeven in de linker
•
Ga na of de polen en het punt van de hoogste
benedenhoek van het scherm van de SR-20.
signaalsterkte op een rechte lijn liggen.
3.
Een gemeten diepteaezing kan worden geforceerd
door op de selectietoets te drukken tijdens een
BELANGRIJK! Denk eraan dat wanneer u zich op de
lokalisering.
0-lijn bevindt, dat niet betekent dat u zich boven de sonde
bevindt. Het zien van twee op één lijn liggende polen op
4.
Gemeten diepte zal slechts accuraat zijn wanneer het
het scherm is geen vervangmiddel voor het centreren
signaal geen vervorming vertoont.
boven iedere pool afzonderlijk en het markeren van hun
locaties zoals hierboven werd beschreven.
Clipping (sondemodus)
Als de polen niet zichtbaar zijn, dient u de zoekactie uit
te breiden.
Soms zal het signaal zo sterk zijn dat de ontvanger niet in
Voor een optimale nauwkeurigheid moet de SR-20 met
staat is het volledige signaal te verwerken, een toestand die
de mast verticaal worden gehouden. De antennemast
wordt aangeduid met de term “clipping”. Wanneer dat het
moet verticaal staan bij het markeren van de polen en de
geval is, verschijnt het waarschuwingssymbool
op het
evenaar, anders zijn hun posities minder accuraat.
scherm. Dit betekent dat het signaal bijzonder sterk is.
OPMERKING: Gemeten diepteweergave is onmogelijk onder
Gekantelde sondes
clipping-omstandigheden.
Als de sonde gekanteld is, zal een pool dichter naar de sonde
toe bewegen en de andere verder er van weg.
Als de sonde verticaal staat, ziet u op het scherm een
enkele pool op het punt van de maximumsignaalsterkte.
(De Ridgid-drijvende zender werd ontworpen om een
enkele pool “zichtbaar” te hebben en werd van een gewicht
voorzien om de sonde op een verticale as te handhaven.) Het
maximaliseren van de signaalsterkte zal nog altijd resulteren
in de beste sondelokalisering.
Drijvende zender
Bepaalde sondes werden ontworpen om te worden
doorgespoeld of om in een buis te drijven op de waterstroom.
De enige betrouwbare manier om een vlottersonde correct

